Tekst: Sam de Vlieger

Het verschil tussen filosoferen met kinderen en met volwassenen is dat je met kinderen ook moet zorgen voor een veilige omgeving. Een kinderfilosoof neemt in principe alle uitspraken van kinderen serieus en bewaakt de vrije denkruimte in het gesprek. In het middelbaar onderwijs zaten in het begin de meeste leerlingen die filosofie als vak kozen op het Amsterdams Montessori Lyceum. Tegenwoordig doen jaarlijks landelijk zo’n vijfduizend leerlingen het centraal eindexamen in het schoolvak filosofie. Op scholen waar het vak al gekozen kan worden, wordt de meerwaarde ervan erkend, ook voor het bespreken van heikele maatschappelijke thema’s. Maar er valt voor filosofie zowel in het basis – als in het voortgezet onderwijs ook nog een hele wereld te winnen.

Met Pieter Mostert verken ik allereerst de link tussen enkele centrale montessoribegrippen en de kinderfilosofie. 

Pieter Mostert: ‘Er is in ieder geval een historisch link tussen filosofieonderwijs en montessorionderwijs in Nederland. In de beginjaren van het filosofie-onderwijs op de middelbare school zat de bulk van de montessorileerlingen op het Amsterdams Montessori Lyceum. Als iemand vroeg “Is filosofie niet iets voor een klein clubje leerlingen op een gymnasium?”, dan toonde het Montessori Lyceum aan dat het wel degelijk voor een grote groep leerlingen geschikt was.’

Sam de Vlieger: ‘En er zit ook een historische link tussen montessori en jouw interesse in onderwijs…?’

PM: ‘Mijn moeder komt uit 1917 en haalde op haar achttiende haar onderwijsdiploma. In de jaren dertig had ze al van Maria Montessori gehoord en op de school waar ze werkte mocht ze wel wat uitproberen. Zo zaten de vierenveertig leerlingen uit haar klas verdeeld in drie ringen. De binnenste ring kon ze goed begeleiden en de buitenste ring had aan een paar aanwijzingen genoeg. Het was geen montessorischool, maar het principe van nauwkeurig observeren en je afvragen bij welke ordening kinderen baat hebben, was er wel. Op mijn elfde vroeg mijn moeder of ik haar kon assisteren in de klas. Ze vertelde me: “Je mag ze helpen maar je mag ze niet het goede antwoord voorzeggen.” Op mijn knieën hielp ik de kinderen twee ochtenden in de week. Haar les is leidend gebleven bij alles wat ik daarna heb gedaan: kinderen en volwassenen helpen zonder hen het juiste antwoord voor te zeggen.’ 

SdV: ‘Hoe ben je bij de kinderfilosofie gekomen?’

PM: ‘Ik studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam bij Karel van der Leeuw, de grondlegger van de filosofiedidactiek in Nederland. In 1988 zijn we samen gepromoveerd en in 1989 hebben we het Centrum voor Kinderfilosofie opgericht. Kinderen hebben filosofische vragen en ik wilde hen helpen om met die vragen over weg te kunnen. Als een kind vraagt “Wanneer ben je oud genoeg om dood te gaan?” dan is dat een serieuze vraag. Een kind heeft namelijk vaak redeneringen gehoord in de trant van: “Je bent nu oud genoeg om dit te doen” of “Je bent nog niet oud genoeg om dat te doen.” Het is dus logisch dat zo’n kind deze redenering probeert toe te passen op andere zaken. De kinderfilosofie biedt de mogelijkheid om samen met anderen zo’n vraag te onderzoeken.’

SdV: ‘Volgens Maria Montessori zijn er gevoelige periodes in het leven van een kind waarin het kind ontwikkelingen doormaakt en waarin bepaalde zaken een diepe interesse in het kind aanwakkeren. Zie je dit terug bij de kinderfilosofie?’

‘Vrijheid moet zich niet beperken tot keuzevrijheid.’

PM: ‘De algemene opinie binnen de kinderfilosofie is dat je niet moet denken in levensfasen. Er is wel wat voor te zeggen als men die fasen gebruikt om te zeggen dat een kind nog niet klaar is om ergens over na te denken – zoals bij die vraag over doodgaan. Er zijn echter wel duidelijke verschillen in wat kinderen met een vraag kunnen. Om bepaalde logische stappen te kunnen uitvoeren moet je een zeker ontwikkelingsniveau hebben. Daarnaast zijn bepaalde vragen fase gebonden. De vraag “Wanneer ben je oud genoeg om dood te gaan?” zie je eerder aan het begin van de basisschool. De werkelijkheid heeft in deze fase nog iets geheimzinnigs. Aan het einde van de basisschool zit er al een heel curriculum in de hoofden van kinderen. Die kennis wordt vervolgens de motor van hun vragen. Een vraag die dan op kan komen is: “Als pinguïns de hele dag met hun voeten in het ijs staan, vervelen ze zich dan nooit?” Ze combineren dat wat ze geleerd hebben over pinguïns met hun ervaring over verveling. In het voortgezet onderwijs zie ik twee tegengestelde bewegingen: enerzijds worstelen kinderen met de vraag “Wie ben ik?”, een vraag die ervoor zorgt dat ze terughoudend zijn om zich uit te spreken; anderzijds dwingen sociale media hen om overal een opvatting over te hebben. In deze fase is het denk ik de taak van de filosofiedocent om de nadruk meer te leggen op het luisteren naar anderen.’

SdV: ‘Volgens Maria Montessori zorgt een docent voor een voorbereide omgeving die aansluit bij de natuurlijke ontwikkeling van het kind. Aan de organisatie van de omgeving ontleent het kind haar of zijn innerlijke ordening. Hoe ziet zo’n voorbereide omgeving er bij het filosoferen met kinderen uit?’

PM: ‘De meeste kinderfilosofen zullen zeggen dat zo’n voorbereide omgeving uit twee dingen bestaat: een lesplan en een opstelling. Wat ik vervolgens vaak zie gebeuren is dat een lesplan eigenlijk een stappenplan is. De docent volgt een strikte volgorde en bemoeit zich niet met de inhoud van het gesprek. Ik zou daar tegenin willen brengen dat docenten altijd voorbereid moeten zijn op het onverwachte. Het onverwachte is geen onderbreking van het gesprek, maar een verrijking ervan. Daarnaast moet je je als docent voorbereiden op een grote diversiteit aan kinderen. Denk bijvoorbeeld na over de uitsluiting die een vreemde taal teweeg kan brengen. Het filosofisch gesprek gaat vaak in de taal van de school, maar ik ben voor meertalige gesprekken. Laat kinderen in hun taal maar vertellen wat ze willen vertellen, ook als andere leerlingen er geen woord van verstaan. Dat is beter dan dat ze helemaal niet kunnen deelnemen aan het gesprek.’

SdV: ‘Je schreef mij dat je moeder voor haar pedagogiekexamen de volgende vraag moest beantwoorden: “Als je leerlingen wilt opvoeden tot vrijheid, in welke zin moet je hen dan op school vrij laten?” Hoe zou jij die vraag beantwoorden?’

PM: ‘Het traditionele antwoord vanuit de kinderfilo-sofie op deze vraag is tweezijdig. Enerzijds moet de kinderfilosofie een vrijplaats zijn. Er wordt dan gezegd dat er geen goede en foute antwoorden zijn. Het is een vrijplaats om gedachten uit te proberen. Dat wordt tegenwoordig veiligheid genoemd. Anderzijds wordt de vrijheid gezocht in de keuze van het onderwerp. In de literatuur heet dat eigenaarschap.
Ik vind het belangrijk om toe te voegen dat vrijheid zich niet moet beperken tot keuzevrijheid. Ik denk dat je beter kan beginnen met datgene wat er speelt in de hoofden van kinderen in plaats van dat een docent of begeleider de kinderen een thema aanreikt. Kinderen willen over hun ervaringen vertellen en hun reflecties daarop delen. Kinderfilosofie is de manier waarop kinderen vrij kunnen worden in het denken. Ze leren dat je je eigen oordeel kan opschorten. Dat is het moeilijkst wat er is. Je moet jezelf de vrijheid gunnen om iets anders te denken. Als je je eigen oordeel kunt opschorten, ontstaat er vrijheid om samen te denken.’

Paulien Hilbrink begon haar loopbaan als leerkracht en werkte onder meer op de 8e Montessorischool in Zeeburg. Na een jaar of vijf realiseerde ze zich dat er in het basisonderwijs nauwelijks vragen worden gesteld en ging ze naast haar werk filosofie studeren.

Hoe ben je op het pad van de kinderfilosofie gekomen?

‘Na mijn studie filosofie vroeg een vriendin mij om te filosoferen met haar leerlingen. Dit was precies wat ik als leerkracht graag had gedaan. Daarom ben ik de beroepsopleiding kinderfilosofie aan de Internationale School Voor Wijsbegeerte1 gaan volgen. Zo kwam ik in aanraking met het Centrum Kinderfilosofie waar ik in de loop der jaren veel verschillende taken heb vervuld. Sinds januari 2023 ben ik bestuursvoorzitter en actief in allerlei commissies.’

Wat is het verschil tussen filosoferen met kinderen en met volwassenen?

‘Kinderfilosofie is het creëren van een gelegenheid voor kinderen om met elkaar het denken te oefenen in een pedagogisch veilige omgeving. Het verschil met het filosoferen met volwassenen is dat je als kinderfilosoof ook een zorgtaak voor de kinderen hebt. Net als bij volwassenen is het niet de taak van een filosoof om kinderen op te voeden of te vertellen wat ze moeten vinden of denken; dat is nou juist wat ze zelf moeten oefenen.’

Hoe ziet het denken oefenen eruit?

‘Het begint met een prikkelende vraag waardoor gelijk een aantal kinderen “Ja!” en een aantal kinderen “Nee!” roept. Bij voorkeur komt die vraag van een kind, maar je kan er ook zelf met een komen, naar aanleiding van een beeld, een film of een verhaal, als het maar een beetje schuurt. Vervolgens laat je kinderen een standpunt innemen. Je kan hen ten opzichte van een lijn fysiek een standpunt in laten nemen of je vraagt verschillende kinderen om hun antwoord te geven of vertellen. Vervolgens vraag je hen naar hun redenen en vraag je hen die redenen naast elkaar te houden. Het onderzoek is begonnen, want hoe zit het nu precies als er steeds anders over gedacht wordt? Wat mij elke keer opvalt is dat kinderen hun denken uitbreiden omdat ze naar andere kinderen hebben geluisterd: ze zijn van gedachten veranderd, ze zijn standvastiger geworden of ze zijn juist gaan twijfelen.’ 

‘Als je je maar af mag vragen wat die kennis eigenlijk betekent.’

Wat doet een goede kinderfilosoof in zo’n proces?

‘Als leerkracht heb je naast kennisoverdracht ook een opvoedkundig doel en wil je kinderen bepaalde dingen bijbrengen en daarom verbeter je kinderen als ze onjuiste uitspraken doen. Een kinderfilosoof neemt elke uitspraak serieus en zal kinderen aansporen om te onderzoeken wat de redenen zijn om zo iets te zeggen. Daarmee waarborg je ook de vrije denkruimte in het gesprek. Wanneer je kinderen beperkt in wat ze mogen zeggen, beperk je ook hun denken. Dan gaan kinderen denken over wat ze wel of niet mogen zeggen.’ 

Wanneer kun je jezelf kinderfilosoof noemen?

‘Iedereen kan zich kinderfilosoof noemen. Om een duidelijk beeld te schetsen van wat een kinderfilosoof is en kan, hebben we vanuit het CKN twee niveaus vastgesteld die je als kinderfilosoof kan bereiken. Zo weet je als school ook wie en wat je in huis haalt. Level 1 is een beginnend kinderfilosoof die een gesprek filosofisch kan leiden – en geloof me, dat is al een hele klus. Level 2 is een kinderfilosoof met al meer ervaring en meer filosofische achtergrond, die ook zelfstandig groepen kan begeleiden. Naast het inhuren van een kinderfilosoof zou ik scholen aanraden om een aantal van de docenten in het team zelf een training kinderfilosofie te laten volgen. Dat is ongelofelijk verrijkend. Je kijkt nooit meer hetzelfde naar je leerlingen. En de docenten leren goede vragen stellen die de school ook ten goede zullen komen.’ 

Wat is het voordeel van kinderfilosofie in het basisonderwijs?

‘Ten eerste voelen kinderen zich serieus genomen waardoor je kinderen helemaal ziet opbloeien. Sommige kinderen vinden het spannend om hun gedachten onder woorden te brengen en die kunnen zo hun eerste stappen zetten. Andere kinderen praten honderduit en voor hen zit de uitdaging erin om precies te leren zeggen wat ze willen zeggen. Kinderen worden dus gevoeliger voor de woorden die ze gebruiken. Vervolgens leren kinderen ook om zich te verplaatsen in de ander en met aandacht te luisteren.’ 

Wat zijn de uitdagingen van kinderfilosofie in Nederland?

‘De grootste uitdaging is eigenlijk dat mensen elkaar vragen stellen. De meeste mensen in het onderwijs en daarbuiten zijn routinematig bezig met wat ze denken dat moet. Die vragen zich niet meer af waarom ze doen wat ze doen. Kinderfilosoof Ilse Daems vraagt altijd aan haar leerlingen: “Wat komen jullie hier vandaag doen?” Je zou willen dat die vraag op elke school aan kinderen gesteld wordt. Het is niet erg dat je dingen moet stampen, als je je maar af mag vragen wat die kennis eigenlijk betekent.’

Hoe ziet het vak filosofie op de middelbare school eruit?

‘Net als bij andere vakken is er een examen-programma. Hierin staat welke filosofen, concepten en theorieën we moeten behandelen. Maar dat is niet het doel van het filosofieonderwijs. De meeste docenten die ik spreek vinden dat filosofie leerlingen het gereedschap moet geven om zich te kunnen verhouden tot zichzelf, de ander en de maatschappij. Het filosofieonderwijs is dus een middel tot en geen doel in zichzelf. Je hebt er praktisch echt iets aan, dat wordt nog wel eens onderschat of vergeten.’

Is er een tegenstelling tussen het leren over filosofen en theorieën en het praktisch filosoferen?

‘Ik zou niet weten wat belangrijker is. Ik denk, om Kant te parafraseren, dat een filosofieles zonder filosoferen leeg is maar dat filosoferen zonder filosofieles blind is. Als je inhoudelijk met de leerlingen wil filosoferen is het zonde om die rijke ideeën-geschiedenis met zoveel geniale mannen en vrouwen over te slaan. Er zit een bepaalde kwaliteit in die ideeëngeschiedenis die zonder die te bestuderen niet voor de gemiddelde mens te evenaren is. Ik denk bijvoorbeeld dat ik mezelf beter begrijp door filosofen te bestuderen en dat wil ik mijn leerlingen graag meegeven.’

Hoe zit het met de positie van het vak filosofie op de middelbare school?

‘We hebben altijd wel moeten strijden om een plek te verwerven in het onderwijsaanbod. Er doen nu jaarlijks vijfduizend leerlingen eindexamen in het vak filosofie en dat bleef de afgelopen jaren stabiel. Waar het vak filosofie is, daar wordt de meerwaarde wel erkend maar er zijn nog genoeg scholen waar we geen voet aan de grond krijgen. Het blijft moeilijk om het goed onder woorden te brengen, maar als er mensen in een filosofieles komen kijken, zijn ze eigenlijk altijd onder de indruk.’ 

Wat zie je dan bij een filosofieles dat je niet bij andere lessen ziet?

‘Een vraag bij filosofie is niet iets van “ik begrijp het even niet”, maar het is de kern van ons vakgebied. De vraag en het begrip van de leerling staan centraal. Bij geschiedenis en wiskunde heb je niet altijd de tijd om na te denken over de grondslagen van waar je mee bezig bent. Bij filosofie gaat het altijd over het waarom. Daarom voelen leerlingen er zich ook serieus genomen.’

Welke rol spelen docenten in de ontwikkeling van het vak?

‘We hebben als filosofiedocenten een van de meest actieve vakverenigingen. Bijna vijfentachtig procent van de filosofiedocenten is lid. Dat is bij veel andere vakverenigingen wel anders. We geven als collega’s echt samen het vak vorm. Er wordt erg veel materiaal gemaakt en ook van hoge kwaliteit, en gedeeld.’ 

Welke kant gaat het filosofieonderwijs op?

‘We hebben het grote geluk dat er om de vier jaar een ander examenonderwerp is. Hierdoor stopt de inhoudelijke ontwikkeling van filosofiedocenten nooit – ze moeten zich elke vier jaar bekwamen in nieuwe ideeën en gedachtegangen. Er komt nu een nieuw kerncurriculum met meer aandacht voor digitale geletterdheid en burgerschap maar ook voor auteurs die voorheen over het hoofd werden gezien of letterlijk werden genegeerd. Er was altijd een grote invloed vanuit een rationalistische trend om de wereld te begrijpen en daarmee te beheersen. In het nieuwe kerncurriculum komt er meer aandacht voor de kwetsbare mens in relatie tot de ander en tot de natuurlijke omgeving.’

‘Een filosofieles zonder filosoferen is leeg, maar filosoferen zonder filosofieles is blind.’

We lijken in het onderwijs schuwer te worden voor het bespreken van gevoelige thema’s. Hoe zit dat bij filosofie?

‘Je bent bij filosofie altijd bezig om elkaar te begrijpen, waardoor gesprekken over heftige onderwerpen bij filosofie bij mijn weten vaak heel goed gaan. De meeste filosofiedocenten zijn volgens mij ook openlijk zoekende. Ze geven als voorbeeld dat ze het ook niet zeker weten. Zo’n grondhouding maakt zulke gesprekken makkelijker mogelijk. Ik zou zeggen dat burgerschapsdoelen als begrip en luisteren beter tot hun recht komen met meer filosofie op school. We zoeken bij filosofie met elkaar criteria om het puur subjectieve te ontstijgen.’  

Bronnen:
1. ISVW, de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden is een filosofisch cursusinstituut met landgoed voor verblijf, op gericht in 1916 als ‘vrijplaats voor onderzoek naar wereldbeeld en levenshouding.’ https://isvw.nl/ en https://www.landgoedisvw.nl/nl/