Tekst: Paul Op Heij. Juni 2022

 

Bernie Meems

Schoolkoren zijn zeldzaam in Nederland. Toch kunnen ze met leerlingen iets doen wat bij andere schoolvakken moeilijker te realiseren is: verbinden, met elkaar en met jezelf, meent muziekdocent en koordirigent Bernie Meems. ‘De mooiste momenten kunnen juist ontstaan bij onbegrijpelijke Latijnse stukken, waarbij iets gebeurt in de klank en de harmonie.’

Ze vroeg voor dit interview bij haar collega muziekdocenten na wat voor hen de belangrijkste doelstellingen zijn met koor. Die noemden onder andere het sociaal vormende ervan en het leren kunnen opgaan in een groep, je dienstbaar op leren stellen voor een geheel. Ook de persoonlijke ontwikkeling, voor wat betreft zelfbeheersing en discipline. Maar uiteraard ook muzikale doelen als een gevoel van harmonie ontwikkelen, de stem leren vormen, de luistervaardigheid en kennismaking met het cultuurgoed, de koorliteratuur en -geschiedenis. In een koor ben je ook een schakel in een geheel, vult Bernie Meems zelf aan: ‘En als de Camina Burana in het Latijn lukt krijgt het nog meer glans omdat het Latijn het extra moeilijk maakte.’

Meems: ‘Om met zestienjarigen samen in een koor iets te laten gebeuren, moeten leerlingen én op kunnen gaan in de groep én verantwoordelijkheid kunnen nemen – tijdens een intro van de piano wordt er bijvoorbeeld niet gesproken. Om die voorwaarden te creëren, moet je misschien even voor politieman spelen, maar als ze er eenmaal zijn, ontstaat er ruimte voor muziek en verbinding. Bovendien moeten ze weten op welke bladzijde we zijn, welke nummer en welke partij ze moeten zingen. Maar als iedereen zijn plek kent binnen het geheel, niet te voorzichtig en niet te hard zingt – anders doet de buurman niets meer, een wankele balans dus, dan ineens klopt het en zie je die leerlingen verwonderd kijken en zich afvragen: he waren wij dit?’ 

Klassiek koordirigent

Als muziekdocent moet je in feite alles kunnen, zegt Bernie Meems van vrijeschool Zutphen. ‘Van Gregoriaans tot Klassiek tot pop: in principe ben je ook breed opgeleid. Maar als collega’s in een sectie heb je natuurlijk wel je eigen achtergrond.’ Meems heeft zelf conservatorium gedaan en daarbinnen drie opleidingen: muziektherapie, waar ze weinig meer mee doet, koordirectie, de opleiding voor klassiek koordirigent, en later nog een verkorte opleiding tot muziekdocent. ‘Ik heb weinig popachtergrond; bij ons thuis werd ook weinig radio geluisterd. Maar tijdens de opleiding tot koordirigent kwam er wel automatisch veel kerkmuziek voorbij. En ik heb een achtergrond in het muziektheater, maak regelmatig theaterproducties, zowel in het theater als op locatie.’

Op het moment is ze betrokken bij Hanna van Hendrik met Johanna Verstege en Van Katoen en Water met Laus Steenbeke en André Manuel en maakt ze met haar eigen productiehuis HUMUS muziek & theater verschillende jeugdvoorstellingen. ‘Je maakt me het gelukkigst om samen met een artistiek team een productie te maken en iedereen te laten groeien in zijn rol. Of door in een orkestbak te zitten en het orkest te dirigeren.’

Maar naar de leerlingen toe, voor de manier waarop ze koor geeft, maakt het allemaal niet zoveel uit wat je achtergrond is, zegt ze. Om leerlingen in een groot koor te kunnen begeleiden, moet je vooral heel praktisch zijn. ‘Je bent niet alleen heel bewust bezig met het instuderen van onderdelen, maar steeds ook met veiligheid creëren, respectvol met elkaar omgaan, want als je met zes klassen tegelijk bijeen bent in een zaal, dan moet dat wel. Op de randvoorwaarden ben je dus wel degelijk sturend bezig, heel rationeel allemaal, maar anderzijds werk je ook heel intuïtief: regelmatig hoor ik me zelf zinnen formuleren die ik echt niet eerder heb bedacht. Bijvoorbeeld omdat jongens een onderdeel zó mooi zongen… Waarmee ik niet wil zeggen dat het een zweverig gebeuren is, want daarmee kom je bij 16 jarigen niet ver. Als alles bij elkaar komt, gebeurt er wel iets bijzonders, er ontstaat iets, er is iets ontstaan. Dan heb je het verbindende echt te pakken en voel je dat de som meer is dan het geheel der delen.’

Mimiek en tempo

Als ik doorvraag op wat er dan precies ontstaat en wat zij dan allemaal doet, zucht ze diep: ‘Wat een vragen!’ Het zijn zaken waar ze zelden bij nadenkt, want veel van het sturen doet ze intuïtief, met haar mimiek bijvoorbeeld. ‘Kijk, ik sta met mijn gezicht naar het koor, naar de leerlingen, en met mijn rug naar het publiek. Leerlingen gaan dan spiegelen wat ze aan mij en mijn gezicht zien, tijdens een uitvoering nog meer dan bij een repetitie. Als ik het alleen met woorden zou proberen, zou er helemaal niets gebeuren, ben ik bang; leerlingen zouden wel meezingen, want ze kennen het nummer, maar slechts plichtmatig. Naast je mimiek kun je als dirigent ook spelen met het tempo, zodat ze niet langer op de automatische piloot kunnen zingen. Waardoor er meer samenwerking ontstaat en er meer gebeurt. En er is natuurlijk het publiek dat een belangrijke rol speelt.’

Als ik haar vraag of Latijn, Engels of Nederlands een verschil maakt qua bereidheid tot meezingen of overgave en of de begrijpelijkheid van de taal een drempel is om tot meer gezamenlijkheid te komen, noemt ze dat een mooie vraag. ‘Bij het instuderen is het misschien makkelijker om te beginnen met Engels, waarbij leerlingen weten waar het lied over gaat. Bij het uitvoeren worden de grotere overwinningen samen geboekt in het Latijn, omdat ze niet hadden kunnen bedenken dat zo’n nummer zo overweldigend kan klinken. Latijn bestaat voor hen vooral uit klanken. Gezamenlijkheid in het zingen ontstaat minder uit de boodschap die gedeeld wordt dan uit hoe het klinkt. De mooiste momenten kunnen juist ontstaan bij onbegrijpelijke Latijnse stukken, waarbij iets gebeurt in de klank en de harmonie.’

Op de vrijeschool is muziek een verplicht vak en hebben alle leerlingen van alle klassen, van laag tot hoog, één keer in de week koor. Grofweg kun je stellen dat een derde van de leerlingen het heel leuk vindt, zegt Meems. ‘Eén derde denkt als ik er dan toch ben doe ik maar mee, één derde zit er bij repetities soms met zichtbare tegenzin bij. Maar bij uitvoeringen gaat vrijwel iederéén er voor. De meiden in de lagere klassen lijken vaak geconcentreerder en jongens hebben op een bepaald moment ook wat problemen met hun stem – jongens zingen dan soms tienstemmig, terwijl ze één partij moeten zingen. Maar veel jongens krijgen het op een gegeven moment toch op hun heupen en moeten dan zelfs afgeremd worden, omdat ze de meisjes anders overstemmen.’

Hanzehof Zutphen

Meems: ‘Wij muziekdocenten vinden het belangrijk dat er jaarlijks uitvoeringen zijn; als je alleen repeteert heb je geen einddoel. Voor ons zijn het de leukste dagen van het jaar, in april. Maar ook voor leerlingen is het mooi om te weten, als ze aan het instuderen zijn, dat er straks nog een orkest bij komt en die grote zaal van de Hanzehof, boordevol publiek. Daar werken we in drie dagen een koorprogramma af waarbij alle jaarlagen1 hoor- en zichtbaar zijn: de 7e nog onbevangen met wereldmuziekliedjes, de 8e nauwelijks hoorbaar zo ingetogen, de 9e en 10e wat onbehouwen maar wel al heel mooi en de 11e en 12e geweldig qua samenzang, canon of a capella.2

En misschien wel het allermooiste van die dagen: de individuele verhalen die loskomen, wat de Camina Burana van Carl Orff deed met zo’n jongen met een hanenkam die alles uit het hoofd wist en vooraan op het podium de longen uit zijn lijf stond te zingen.’
Er is een verschil tussen de muziektheorie en het instuderen van verschillende partijen, vertelt Meems. De theorie zit in de eerste paar jaren op de vrijeschool, verweven in de muzieklessen. Dan leren leerlingen over tonen: A-B-C-D-E-F-G, over wat a capella is en wat een canon. En een beetje over fenomenologie, het gebruik van het middenrif, het strottenhoofd en de stembanden. Zo vertelt Meems hen ook dat als ze een sopraan moeten zingen het geen zin heeft je hoofd omhoog te doen, omdat je dan hoger zou kunnen reiken met je stem. Integendeel, zegt ze, je kunt beter een beetje door je knieën buigen en het hoofd juist omlaag doen en ontspannen. Dan kun je er juist makkelijker bij komen, zegt ze.

‘Maar het is een illusie te denken dat al die leerlingen noten kunnen lezen hoor. Het instuderen van de muziek, de stemhoogtes of -types: sopraan – alt en tenor- bas, doen we in het koor zelf, dus waar iedereen bij is. Vaak ook stem voor stem en dan moeten ze dus even op elkaar wachten of zacht hun eigen partij ertegen aan zingen, waarbij de pianist dan kan helpen. En onderdelen die we met het koor ingestudeerd hebben worden ook in de lessen herhaald. Ik hanteer daarbij bewust de gebruikelijke muziektermen, maar wel Italiaanse en Nederlandse door elkaar: bijvoorbeeld: forte: hard, piano: zacht, legato: gebonden, staccato: kort en los. En als ik jongens uitleg geef over het breken van hun stem, dan doe ik dat bewust met de meiden erbij. En zoals er linken met de biologie zijn, zijn die er natuurlijk ook met andere vakken als geschiedenis en kunstgeschiedenis.’

Film Les Choristes

Maar er zijn vaak ook linken naar het privéleven van leerlingen, omdat iemand in een orkest speelt of in een bandje, of dat de ouders in de popmuziek zaten, vertelt ze. Of met muziek die ze luisteren op weg naar huis of tijdens het leren. Het is jammer dat er op school geen tijd is om samen eens een film over koorzang te kijken, zoals Les Choristes of La familie Bélier, zegt ze, maar eigenlijk zijn de meeste leerlingen zich helemaal niet zo bewust van hoe verbindend zo’n koor is. ‘De meesten worden er zich bewust van als we het voor de laatste keer doen, in de twaalfde klas, of als ze er later op terugkijken. Koor is zó’n traditie of vanzelfsprekendheid bij ons op school dat iedereen er in mee gaat en zich er pas achteraf bewust van wordt eraan deelgenomen te hebben. Je hoort het wel eens van zij-instromers: dat het hen als het ware overviel om er zo midden in te vallen.’

Muziek communiceren 

Als je het hebt over communiceren van muziek en zang, kun je allicht denken aan iemand als Leo Samama en zijn De zin van muziek.3 Samama, zelf componist en lang verbonden aan het Residentie Orkest en het Nederlands Kamerkoor, kan het allemaal bijzonder helder uitleggen, zowel vanuit het perspectief van de maker, of zoals hij dat noemt ‘herschepper’, als dat van de luisteraar. Toch zegt Meems dat ze het niet echt nodig heeft om zulke boeken te lezen voor haar omgang met leerlingen; zij heeft voldoende achtergrond en ervaring om dat op eigen kracht te kunnen. Waarbij het ongetwijfeld wel een voordeel is, zegt ze, dat ze buiten school ook actief is met muziekproducties. ‘Als ik naar mijn muzieksectie kijk, is iedereen ook buiten school actief met muziek en kun je dat misschien wel een meerwaarde noemen of zelfs een voorwaarde om de passie voor je vak levend te houden.’

We moeten niet te ingewikkeld denken over communicatie via muziek, zegt ze. Want met leerlingen kan zij vrij makkelijk over muziek communiceren, ook al zijn zij er niet in opgeleid. Over de rol die muziek speelt in hun leven, of ze er steun aan hebben of er juist iets in kwijt kunnen. ‘Eigenlijk speelt muziek tegenwoordig zo’n belangrijke rol in ieders leven, dat we er ons niet meer bewust van zijn. Natuurlijk is het iets anders als je het wil hebben over waarom Bach zijn Mattheus Passion heeft geschreven en wat hij doet in de derde koraal of vierde aria, maar anders gaat communiceren over of met muziek toch vrij vanzelfsprekend; ik denk dat het klopt dat de muziek er bij iedereen al is en dat die alleen maar wakker gekust hoeft te worden. Als leerlingen in de 8e zeggen dat ze niets met muziek hebben, kun je hen nog laten, maar als ze dat in de 11e nog beweren, dan gaan we toch eens in gesprek.’

Meems vraagt een leerling in zo’n geval of hij of zij zich dan nooit irriteert aan achtergrondmuziek in een restaurant of winkel en dan komen de verhalen los. ‘Muziek staat bij ons op school in de elfde klas in het teken van wat muziek met jou doet en hoe je er naar kunt luisteren – leerlingen schrijven dan ook een eigen muziekgeschiedenis. Dat ze dus naast de muziek theorie ook leren nadenken over de rol die muziek speelt in hun eigen leven. Als je eens niet lekker in je vel zit, kun je muziek opzetten die dat versterkt, maar je kunt ook leren muziek op te zetten die je er uit haalt. En als er in de groep een leerling is die emotioneel wordt, dat heb je elk schooljaar wel eens, dan deel ik dat het helemaal niet erg is, omdat muziek dat nu eenmaal met ons kan doen. Dat gebeurt ook wel eens in de klas, bij het stemtesten bijvoorbeeld; wij testen leerlingen per drie, welke stemsoort zij hebben en daarbij is er wel eens een leerling die zijn stem niet kan vasthouden. Dan is het belangrijk dat er een veilige omgeving is, dat we in kleinere groepjes zijn.’ 

Kooruitvoering in Hanzehof Zutphen
Muzische professionalisering

Het proefschrift Muzische professionalisering4 van Bart van Rosmalen gaat over wat samen muziek maken of zingen, maar ook spel, verhalen vertellen en überhaupt samen iets maken met groepen kan doen – om openingen te creëren en meer distantie, door niet alleen maar met woorden bezig te zijn. Rudolf Steiner, grondlegger van de vrijeschool, was honderd jaar geleden al bezig vaste patronen in ons denken, communiceren en handelen te doorbreken; hij nam zijn katholieke achtergrond mee in de antroposofie, zocht verbinding tussen materie en geest, wilde natuurwetenschappen en geesteswetenschappen weer bijeen brengen, zoals hij ook de relatie tussen taal en werkelijkheid wilde helen.5 Hij zag zingen als een oervorm van muziek en realiseerde zich (al) dat het spreken uit het zingen is voortgekomen. Zijn tijdgenoot, de Zweedse zangpedagoge Valborg Werdeck-Svärdström (1879-1972), had het over innerlijk horen, je met muziek van belemmeringen bevrijden en je stem onthullen.

Over typische antroposofische thema’s wordt op de vrijeschool niet expliciet gecommuniceerd met leerlingen; Werdeck is meer iets voor volwassenen, meent Bernie Meems. ‘De vrijeschool wil de antroposofie niet aan leerlingen onderwijzen – het was ook nooit de bedoeling van Steiner. Maar een streven is wel, dat leerlingen vrij leren zingen en dat hoofd en gevoel bijeen komen. Ik kan niet zo goed tegen mensen die zeggen dat die en die toon zingen voor iedereen zo en zo werkt, want muziek is heel persoonlijk natuurlijk. Maar het is wel goed leerlingen bewust te maken dat er een verband is tussen hoe ze in hun vel zitten en hoe hun stem klinkt – je stem is immers geen apparaat dat los van de rest van je lichaam werkt. We zijn als koor eigenlijk heel persoonlijk bezig met elkaar, maar dan wel binnen een geheel. Het is jouw stem die in dienst staat van wat we samen aan het doen zijn – het is geen therapeutische sessie. Pas in de eindexamenklas is er een workshop waarin met leerlingen wordt teruggekeken op wat we allemaal gedaan hebben en waarom. Dan hoor je bij hen de kwartjes vallen en krijgt hun schoolperiode meer samenhang, als geheel.’

1. Op de middelbare vrijeschool wordt na de basisschool verder geteld vanaf de vroegere 6e klas: van klas 7 naar klas 12.
2. Canon is een term uit de Europese samenzang, schrijft Michael Spitzer in De muzikale mens (2020), waarbij één stem (dux in het Latijn, ‘de leider’) enkele maten later wordt herhaald door een tweede stem (comes , ‘de volger’). A capella betekent letterlijk: plaats in de kerk, figuurlijk: het zingen van het koor zonder begeleid te worden door instrumenten
3. Samama, Leo (2014), De zin van muziek, Uitgeverij Amsterdam University Press
4. Rosmalen van, Bart (2020), Muzische professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen, Uitgeverij IJzer. De spelende, vertellende en makende mens -samen ‘de muzische mens’, hangt minder aan protocol, staat opener voor persoonlijke vorming en is allicht ook meer maatschappelijk betrokken, aldus Van Rosmalen.
5. Sam, Martina Maria (2007), De woordkunst van Rudolf Steiner, Uitgeverij Christofoor