Tekst: Paul Op Heij | Beeld: Sander Voerman

Na onder meer acht jaren montessorischool verliet hij het onderwijs zonder diploma, maar als autodidact komt hij beter uit de verf dan ooit, want het vloertje was gelegd, zegt hij. Hij heeft inmiddels ruim 80 titels op zijn naam1 en lijkt niet te stuiten. Met zijn nieuwsgierigheid verovert hij de wereld en schrijft daarover reportages, romans en het ene na het andere (literaire) essay.

Hij zat op de Amsterdamse Montessori School, de kleuterschool bij het Albrecht Dürerplantsoen en de basisschool in de Willem Witsenstraat – ‘het is nog maar de vraag wat “vormender” is, basisonderwijs of vervolgonderwijs’. Er zaten wel enkele andere Joodse kinderen bij hem in de klas, maar zijn ouders en hijzelf hoorden er eigenlijk niet bij, omdat het een school was waar veel kinderen zaten van kunstenaars en journalisten, zegt hij. ‘De dochter van de vroegere hoofdredacteur van Vrij Nederland, Rinus Ferdinandusse, de zoon van columniste Bibeb, twee kinderen van acteur Peter Faber, en Yra van Dijk die later over mijn literaire werk is gaan schrijven.’

Het was een elitaire school waar zijn ouders helemaal niet bij hoorden, zegt hij. ‘Hoewel, laat ik dat vooropstellen: ze hoorden nergens bij. Maar ze vonden het belangrijk dat ik een goede opleiding kreeg; ze waren zich erg bewust van klasse en klasse was vooral opleiding en ambitie. Er was natuurlijk ook een mogelijkheid geweest mij naar een Joodse school te sturen, Rosj Pina bijvoorbeeld, maar daarvoor hebben mijn ouders bewust niet gekozen. Wel is mijn zus naar een Joodse middelbare school gegaan – zij had van kleins af aan een heel andere relatie tot religie en tot het Jodendom, terwijl ik naar het Vossius Gymnasium ging. Wat ik me van de lagere school herinner is mijn dubbele schaamte voor mijn ouders, omdat ze om allerlei redenen afweken van hun omgeving, vanwege hun accent – wat bij mijn vader sterker was dan bij mijn moeder, vanwege gewoontes die anders waren, vanwege het feit dat ze zoveel ouder waren dan de ouders van vriendjes. Ik denk ook dat ik het gebrek aan loyaliteit van mijn moeder tegenover Nederland voelde. Terwijl ik ook echt wel begreep dat ik me voor mijn ouders niet hoorde te schamen, dat het een vorm van verraad was – thuis was mijn loyaliteit dan ook lang sterker dan buitenshuis.’

‘Wat dat betreft paste montessorionderwijs er als vanzelfsprekend bij.’

Amsterdam-New York

De plek waar je bent geboren is belangrijk voor je ontwikkeling, of dat nu Amsterdam of Bergen op Zoom is, zegt hij. ‘Amsterdam was het decor van de eerste 23 jaar van mijn leven, maar door de reizen met mijn ouders naar Duitsland, vanwege hun vluchtgeschiedenis, waarmee ik als kind al werd geconfronteerd, was ik me er al vroeg van bewust dat Amsterdam geen vanzelfsprekende plek was. Dat er een ander land van herkomst was en dat er ook met dat land en met het Duits een ambivalente verhouding bestond. Ik denk dat ik vooral van mijn moeder een verlangen kopieerde naar Duitsland en het altijd wel weer jammer vond dat we aan het eind van zo’n reis weer terug moesten. Het was niet alleen maar het einde van een vakantiegevoel, nee, ik denk dat het meer was. Over dubbele identiteit gesproken: iedereen heeft meerdere identiteiten, maar het is natuurlijk ook moeilijk om zomaar op je herinneringen te vertrouwen. Ik had wel al vroeg het verlangen mijn wereld groter te maken dan Amsterdam Zuid. Het zal dan ook geen toeval zijn dat mijn zus tegenwoordig in Israël woont en ik in New York.’

In zijn eerste roman Blauwe maandagen (1994) komt de Amsterdamse stadskaart regelmatig in beeld, maar toch kwam hij maar zelden in andere delen de stad, zegt hij. ‘Terwijl we met Diemen weer meer hadden, omdat er een Joodse begraafplaats was en we er mensen kenden. Ik ben altijd een “assimilant” geweest, in die zin dat ik mee deed in de groep waarin ik me bevond, op zaterdagmorgen in de synagoge, op zaterdagmiddag op tennisles. Mijn moeder was traditioneel, mijn vader was een agnost; hij ging nooit naar de synagoge, maar vond het wel belangrijk dat wij bewust Joods werden opgevoed. In onze opvoeding zaten dus wel twee mogelijkheden en bovendien was vrijheid een belangrijk thema voor mijn ouders en voor wat dat betreft paste montessorionderwijs daar als vanzelfsprekend bij. Je bent van niemand, je bent een individu. Ik ben niet opgevoed om gehoorzaam te zijn, wel om me te gedragen, zeker als er mensen bij waren, dat vonden mijn ouders belangrijk. Maar je moest wel zelf blijven nadenken.’ 

‘Later zeiden leraren dat ik helemaal niet verwijderd ben, maar vrijwillig van school ben gegaan.’

Passerende verpleegster

Dat is misschien wel een rare contradictie, geeft hij toe: ‘Niemand is de baas over jou, je moest je eigen mens zijn, zoals mijn vader dat altijd formuleerde, en tegelijkertijd ook die behoefte erbij te horen. Het willen opgaan in de groep en tegelijkertijd beseffen dat het niet helemaal lukt, wat pijnlijk kan zijn, maar dat je het – ja mensen zijn ingewikkeld, ook niet echt wil omdat je andere interesses en voorkeuren hebt. Elke schoolklas is natuurlijk ook een pikorde en je moet je daartoe leren verhouden, een van de wezenlijkste zaken die je leert op school. Andere kun je je ook thuis leren, maar voor sociale intelligentie heb je echt zo’n klas nodig, dat red je niet in je eentje of met thuisonderwijs.’

Hij weet nog van de kleuterschool, toen hij veel last had van heimwee, dat zijn moeder hem er na vijf dagen weer vanaf haalde. ‘Ik weigerde daar te gaan zitten en als we erheen gingen op de fiets, vertelde mijn moeder me ooit, dan schreeuwde ik zo hard, bij haar achter op, en trok ik zo mijn haren uit mijn hoofd dat een passerende verpleegster mijn moeder een keer aanraadde toch maar beter naar huis te gaan met dat kind, omdat het er niet goed uitzag. Daar werd – of misschien was dat al gebeurd, voor mij het pad geëffend naar de kinderpsychiater. En ik weet nog dat tijdens de eerste werkweek op AMS-basisschool, toen we moesten blijven slapen, ik zo’n heimwee had dat ik daarna twee keer niet meer heb meegedaan. Terwijl er in die tijd toch nog heel veel ruimte bestond voor afwijkende kinderen, voor afwijkend gedrag. Later ben ik dus ook nog verwijderd van het Vossius Gymnasium. Ik bleef twee keer zitten in de vierde, maar dat tweede jaar heb ik niet eens afgemaakt. Ik was toen al met zulke andere dingen bezig, speelde mee in een productie van Toneelgroep Amsterdam en kwam nog maar zelden op school. Ik deed wel nog mee aan de culturele activiteiten, maar… ik herinner me dat de wiskundeleraar een keer binnenkwam en vroeg “wat doe jij hier nog?”, waarop ik mijn spullen pakte en weer vertrok. Ja, ik was tegen sommige leraren echt opstandig. De laatste weken van het doubleerjaar heb ik niet meer mee gemaakt. Naar mijn idee ben ik verwijderd, rector Mantel, die overigens niet meer leeft, zei dat ik in de goot zou eindigen. Ik geloof dat hem dat plezier deed. Later zeiden leraren dat ik helemaal niet verwijderd ben, maar vrijwillig van school ben gegaan. Het geheugen is subjectief. Ik was twee keer blijven zitten, op school blijven was onmogelijk, sommige leraren vonden het ook onwenselijk. Hoe dan ook, ik word op het Vossius wel nog uitgenodigd om lezingen te geven, maar niet voor reünies. Verschil moet er zijn.’

Onder de mensen

Het waren ook de jaren dat zijn ouders hem, omdat ze zich geen raad met hem wisten, zegt hij, naar zijn acht jaren oudere zus in Israël stuurden. Je kan je eigen wereld zo groot maken als je wilt, zegt hij daarover: ‘De schrijver Marcel Proust, een van de grootste schrijvers van de 20e eeuw, heeft zijn wereld heel klein gemaakt. Een manier van leven en schrijven waar veel voor te zeggen is, maar om allerlei redenen is het niet de manier hoe ik in het leven en het schrijverschap sta. Ik wil onder de mensen. Ik besefte al jong dat er nog een hele wereld buiten Nederland bestaat, omdat er thuis over gesproken werd als mogelijkheid, dat we ook daar hadden kunnen leven. Maar ook als je naar de hedendaagse wereld kijkt, alle politieke problemen die er spelen, ze zijn alleen internationaal oplosbaar: het klimaat, vluchtelingen… je kunt geen muur om Nederland of Europa zetten. Wen er maar aan, zou ik zeggen.’

Voor hem hoort de wijdere wereld als vanzelfsprekend bij zijn nieuwsgierigheid, zegt hij. Over het Midden Oosten bijvoorbeeld, sinds 9/11 zo’n belangrijk deel van het verhaal. ‘Ik ben er als geïnteresseerd burger en schrijver in veel landen geweest, niet alleen bij mijn zus in Israël, wilde er zaken met eigen ogen zien om ze beter te kunnen begrijpen. En ik wil me via columns en essays bemoeien met discussies daarover. En dat kan ook indirect, dat is voor mij ook een van de verdedigingen van de roman, van romans en biografieën ook. Met de roman Im Westen nichts neues van Erich Maria Remarque ga je meer begrijpen van de Eerste Wereldoorlog dan via menig geschiedenisboek. Ik denk dat een goede roman allicht helpt voor wat meer inzicht in de menselijke conditie überhaupt. Zoals biografieën als die van schrijvers of wetenschappers als de Israëliër Amos Oz en de Palestijn Edward Said ook het Midden-Oosten beter kunnen doen begrijpen dan wanneer je over die regio alleen maar kranten en weekbladen leest.’ 

Piet Paaltjens

Een van de hoogtepunten in Grunbergs begin dit jaar verschenen literaire essaybundel Waarheidsliefde en biefstuk3 is Paaltjens en het Vossius. Hoe een miskend genie mijn oeuvre richting gaf. Het gaat over hoe hij in de tweede van de middelbare uit de klas gestuurd werd en van de conrectrix voor straf het gedicht ‘Aan Rika’ van Piet Paaltjens uit het hoofd moest leren. Hij schrijft daarover: ‘In mijn herinnering begon ongeveer iedere tekst die we tijdens Griekse les vertaalden met de impasse van het Griekse leger, maar dankzij Paaltjens en mevrouw Luger begreep ik dat er ook op het Vossius Gymnasium nog iets anders te vinden was dan de deplorabele staat van de Griekse krijgsheren en hun vloot. Hier werd gesmacht en werd dat smachten toch ook mild geridiculiseerd. Er was overgave en tegelijkertijd was er reflectie op die overgave. Het ridicule werd benoemd, ook het ridicule van de liefde, maar de liefde zelf bleef ongedeerd.’

Het is een essay dat zijn oeuvre kenmerkt, niet alleen zijn literaire essays en journalistieke reportages, ook zijn romans, waarbij het fabrieksgeheim is: hoe lijden en lachen samen kunnen gaan. Als schrijver heeft hij misschien ook wel het voordeel van de Joodse zuil gehad, waar achter vandaan hij de wereld en het leven heeft kunnen opnemen. Veel van zijn literaire essays gaan over Joodse schrijvers als Isaak Babel, Joseph Roth en Franz Kafka, stuk voor stuk grootheden uit de wereldliteratuur, dus leerzaam – ‘zeker voor een autodidact’. Het onbestemde van Kafka, de hyperbolen van Babel en de uitzonderlijke romanwendingen van Joseph Roth, het komt allemaal terug in zijn eigen werk, soms alles tegelijk in een en dezelfde roman, zoals in de vuistdikke Onze oom (2008). In feite is zijn oeuvre een (literair) spiegelpaleis: non-fictie, fictionalisering en bio fictie tegelijk – soms wel érg grillig, zoals De joodse Messias (2004). Voor hem was Piet Paaltjens ook een soort synthese van de schrijvers Hermans en Ionesco4, schrijft hij: ‘Het absurdisme, de diepe en onontkoombare ongerijmdheid van al het sociale verkeer plus het besef dat de werkelijkheid altijd ook jouw creatie is; doordringen in de wereld is onherroepelijk tevens doordringen in de eigen verbeelding. Dat allemaal was bij Paaltjens te vinden, want hoewel ik maar één gedicht uit mijn hoofd hoefde te leren, liet ik het natuurlijk niet bij ‘Aan Rika’.’

Slachters en psychiaters

Ooit nam hij Limburgse journalisten in het ooitje dat hij werkte aan een dikke roman die in Heerlen speelde. In de krant vertelde hij dat hij Zuid-Limburg had gekozen als decor, omdat ook dat zo’n ‘on-typische regio’ is, on-typisch voor Nederland dan. Er zit namelijk nóg een logica in de plekken en thema’s die hij opzoekt. Hij is gefascineerd door grensstreken en grenssituaties, waarin mensen terecht komen. Zo schrijft hij in de reportagebundels Kamermeisjes en soldaten (2009) en Slachters en psychiaters (2021) over onherbergzame landen als Transnistrië en Afghanistan, over landen rond de Zwarte Zee, over Koerdistan, Irak en de westelijke Jordaanoever in Israël. Vaak ging hij daarvoor mee met militairen, want ook het soldatenbestaan blijft voor de meeste mensen in het halfduister, meent hij, zoals ook dat wat er in psychiatrische klinieken gebeurt, in gesloten jeugdinrichtingen, slachterijen en asielzoekerscentra.

Zijn boek De vluchteling, de grenswacht en de rijke Jood5 – eerder schreef hij over het thema de roman De Asielzoeker (2003), zoomt in op vluchtelingen in Nederlandse AZC’s als Ter Apel en Schiphol en die in contreien rond de Zwarte Zee: Rusland, Georgië en Oekraïne, niet toevallig ook de regio waar zijn grootouders vandaan kwamen. ‘Je kunt het plekken buiten het centrum noemen, aan de periferie, plekken en thema’s die veel burgers het liefst weg stoppen, waar het lijden geconcentreerd aanwezig is – in het geval van slachthuizen gaat het natuurlijk niet alleen om menselijk lijden. Ik denk dat al die thema’s veel te maken hebben met zijnsvragen. Niemand vraagt zich af: waarom ben ik gelukkig? Niemand zoekt een reden voor geluk, maar voor het lijden heb je altijd een reden nodig. We moeten een manier vinden om ons tot ons eigen lijden en tot dat van anderen te verhouden. Dat heeft mij altijd geïnteresseerd6. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat je opgroeit in een gezin en dat je dat niet leert, maar waarschijnlijk is dat toch wel vaak het geval. Ik heb een fijne en liefdevolle jeugd gehad en heb daarin als vanzelfsprekend een openheid naar anderen en de wereld mee gekregen. Mijn vader zei altijd: “Iedereen heeft zijn verhaal, ook de domme en onwetende en het is waard er naar te luisteren.” In tegenstelling tot mijn moeder die uit een arm milieu kwam, was mijn vader, afkomstig uit middenklasse kringen, zich heel bewust dat ook armoede een mogelijkheid was. Ik herinner me dat hij in de Amsterdamse Rivierenbuurt een keer geld gaf aan een bedelaar en dat een omstander toen zei dat die bedelaar daar alleen maar drank van zou kopen. Toen antwoordde mijn vader: “Wat hij met dat geld gaat doen, gaat mij niet aan.” Dat vond en vind ik nog steeds een mooi antwoord. Ik denk altijd: als je de persoonlijke vrijheid gaat opofferen, offer je uiteindelijk het leven op.’

Stage bij de SGP

Zoekt hij met een essay over schrijver Guus Kuijer en zijn stage bij politieke splinterpartij SGP op eenzelfde manier de tegenstellingen en de rafelranden van de moraal op, vraag ik hem, dat wat op het oog juist ver van hem af lijkt te staan? ‘Absoluut’, zegt hij, ‘ik vind het interessant om met mensen en groepen te praten met wie ik het eigenlijk niet eens ben, of die mij mogelijkerwijs naar het leven staan. Mijn stage bij de SGP vond ik een van de leukere projecten die ik gedaan heb, omdat ik het buitengewoon sympathieke mensen vond die mij heel waardig ontvingen en veel vrijheid lieten. En het essay over de moraal en het humanisme van Guus Kuijer is natuurlijk slechts een gesprek op papier, maar ik denk dat het in principe goed is met iedereen te willen praten. Niet dat daardoor de eeuwige vrede uitbreekt, maar dialoog haalt de extreme kanten van opvattingen. Al was het maar omdat je dacht dat diegene de duivel was, dat aan tafel met elkaar er wel nog verschil van mening bestaat, maar dat die ander dan toch veel op jou blijkt te lijken.’

Het verschil in opvattingen van moraal tussen Guus Kuijer en Arnon Grunberg is interessant: dat voor de een de menselijke omgang altijd beter kan en eigenlijk moet en dat de ander, zoals Grunberg in Waarheidsliefde en biefstuk schrijft, het schouwspel van de kruisiging juist het liefst opzoekt, omdat hem het paradijs op aarde een oersaaie hel lijkt, want allicht een wereld zonder hartstochten. ‘Guus Kuijer was voor mij als kind een belangrijk schrijver, met name met zijn boeken Een gat in de grens en De zwarte stenen, een afrekening met alle idealisme, hoewel het helemaal zonder ook niet gaat, volgens Kuijer. Ik las en herlas als kind heel veel. De bibliotheek van mijn ouders was natuurlijk beperkt, maar ik vind het ook echt meerwaarde hebben om boeken meerdere keren te lezen – sommige drie, vier, vijf keer achter elkaar. Eigenlijk is het jammer dat ik daar nog maar zo weinig aan toe kom.’ 

‘s Morgens om 6 uur

Het is belangrijk om jezelf te blijven voeden, zegt hij, tussen al dat opzoeken van mensen, alle mediaoptredens, reizen en schrijven door, om te blijven lezen. Dat doet hij dan ook vooral ’s avonds en ’s morgens vroeg: ‘Mijn zoontje wordt 7 uur half 8 wakker, dan sta ik om 6 uur op en kan nog een uur geconcentreerd lezen. Ik begrijp de verleidingen, van sociale media bijvoorbeeld, ik ben er ook vatbaar voor, maar waar het op neer komt is toch: streng kunnen zijn voor jezelf, zelfdiscipline.’ En wat hij aan werk en alledaagse activiteiten kan uitbesteden, doet hij dan ook, legde hij onlangs nog in een artikel voor Financieel Dagblad uit.7 Alleen via zo’n ‘bedrijfsmodel’ zal hij als literair essayist en criticus meer naam en faam kunnen verwerven, grapt hij, ‘ook al lijkt literair criticus zo langzamerhand een uitstervende soort te zijn.’

Het lijkt alsof er niet een nieuwe generatie critici aan komt met een belezenheid die de vorige al vroeg had, zegt hij. ‘Literatuur sterft allicht af als je geen serieuze literaire kritiek meer hebt, die meer is dan het ballensysteem in de krant, volgens mij funest, omdat het eerste wat je als lezer doet toch het aantal ballen tellen is, wat je selectie en lezing vervolgens bepaalt. Van de vorige generatie literaire critici is Carel Peeters van Vrij Nederland “een mandarijn die een bondgenoot geworden is, vanwege het veranderde speelveld”, ken ik de maatschappijkritische Cyrille Offermans minder goed en Arnold Heumakers hield tijdens de boekpresentatie van Waarheidsliefde en biefstuk op verzoek een toespraak.’ Dat laatste allicht omdat Heumakers het meest een geestverwant is, vanwege de gedurfdere thematiek van zijn boeken en hun beider verhouding tot Verlichting en Romantiek.8 

Lemberg/Lviv

Grunberg is niet op de eerste plaats, zoals Peeters en Heumakers, een essayist en literair criticus. Hij is het erbij gaan doen, naast zijn romans – ‘ik ben het wel steeds leuker en belangrijker gaan vinden.’ En juist omdat hij ook romanschrijver is, kan hij het zich permitteren persoonlijker te zijn in zijn literaire essays, meent hij. ‘Maar ik wil ook weer niet te scheutig zijn met details over mijn eigen leven. Het moet wel functioneel zijn, zoals in De vluchteling, de grenswacht en de Rijke Jood, dat ik het heb over Lemberg/Lviv, vroeger Galicië/vandaag Oekraïne, waar mijn grootouders vandaan komen. Dus om duidelijk te maken dat ik het vluchteling zijn ook ken vanuit eigen familie. In de literaire essays probeer ik allereerst mijn leeservaringen recht te doen, zoals ik dat ook probeer in mijn reportages, van mijn ontmoetingen met soldaten, slachters en psychiaters. Zonder dat ik hen gebruik als decorstuk in verhalen die ik toch al wilde vertellen. Of ik nu naar een slachthuis of een AZC ga, ik krijg vaak de vraag wat ik verwacht aan te treffen. Ik zeg dan dat ik met zo min mogelijk verwachtingen probeer aan te komen. Anders ga ik alleen maar vergelijken wat ik zie met wat ik verwachtte, zonder open blik. Ik vind dat je wel wat voorkennis mag hebben, maar je moet je zoveel mogelijk kunnen laten verrassen.’

Is het bijzonder dat iemand die de wereld en het leven zo open tegemoet wil treden, zijn eigen einde al vastlegt, vraag ik hem, naar aanleiding van wat hij schrijft in De vluchteling, over de al geregelde begrafenis in het stadje Brody, geboorteplaats van een van zijn lievelingsschrijvers en regio van herkomst van zijn grootouders? ‘Je kunt je begrafenis wel overlaten aan je nabestaanden, maar je moet af en toe ook zelf de regie nemen. Socrates heeft gezegd dat het leven een voorbereiding is op de dood – anders dan andere dieren weten wij dat we doodgaan, al denk ik niet dat sterven daardoor makkelijker is. Maar soms moet je ook je intuïtie durven gehoorzamen en dat besef had ik sterk toen ik die Joodse begraafplaats daar in Brody zag: daar wil ik begraven worden! Maar ook omdat ik gezien heb hoe het mijn ouders vergaan is. Mijn vader is door omstandigheden in Israël begraven, doordat mijn zus toen hoog zwanger was en niet meer kon vliegen. En mijn moeder wilde per se naast hem liggen. Toen dacht ik al: ach je kan ook na je dood nog een reis maken. Natuurlijk was het ook omslachtig, ik was pas 20, maar nu achteraf vind ik het ook wel mooi om nog samen een reis te moeten maken om je ouders te gaan begraven. De dood is dan letterlijk niet waar jij bent. Dat heeft ook iets troostends.’ 

Natiestaatprivilege

Hij was zich al vroeg bewust van het ‘natiestaatprivilege’, zegt hij, hij vond de term bij de Duitse socioloog Steffen Mau. ‘Ik kom het voortdurend tegen, zelfs in immigratieland Verenigde Staten. Ik denk dat het veel andere maatschappelijke problemen over ongelijkheid in perspectief plaatst. Het maakt zoveel verschil of je een EU-paspoort of een Afghaans paspoort hebt, qua mogelijkheden. We vinden het raar dat je koning wordt door geboorte, maar we zouden wel eens wat meer na mogen denken over de loterij waar we geboren worden en de vrijheden die daarmee verbonden zijn. Daarover zou het immigratiedebat moeten gaan. Ik wil niet naïef zijn, heb ook een boekje geschreven over Carl Schmitt9, een omstreden Duitse jurist die niet gelooft in een wereldregering. Ik denk ook niet dat zo’n regering er per se liberalere waarden op na zou houden dan de natiestaat, maar als we al maar alvast eens in continenten zouden kunnen denken. Nu is voor veel mensen de enige manier om over een grens te komen, om asiel aan te vragen.’

Migratie is echter ook een manier om je aantal identiteiten uit te breiden, bevestigt hij. ‘De kosmopolieten van tegenwoordig zijn in feite een kleine rijke bovenlaag die in privévliegtuigen boven de wereld vliegt, en een enorme grote onderlaag van vluchtelingen en arbeidsmigranten uit vooral Bangladesh en India, in de golfstaten, en Zuid- en Midden-Amerikanen in de VS. Het is de angst van de tussen liggende laag om door die boven- en onderlaag platgedrukt te worden. Die middenlaag wil graag een opwaartse beweging maken, maar raakt steeds meer in de greep van de angst dat ze ook iets te verliezen heeft. En tegelijkertijd vindt er een enorme braindrain naar het rijke Westen plaats. Als je dat ziet in de VS, de topstudenten daar zijn vrijwel allemaal Aziaten en een van de redenen daarvan is dat het Amerikaanse Hooggerechtshof besloten heeft dat affirmative action10 niet meer mag, onder andere omdat Aziatische studenten in de VS hadden geklaagd dat zij er door werden gediscrimineerd. Witte Amerikanen worden verslagen door Aziaten, dat staat ons Europeanen misschien ook nog te wachten. Wat overigens helemaal niet erg is, want het was lang andersom.’ 

‘Ik ben een Europeaan, dat heb ik altijd gezegd, maar New York is, misschien ook omdat ik er heen ging toen ik 24 was, een stad waar alles mogelijk is en waar je jezelf voortdurend opnieuw kunt of  moet uitvinden. Een keiharde samenleving, maar de mythe van ‘t er kunnen maken bestaat er nog steeds. Terwijl ik ook wel besef dat een kind beter kan opgroeien in een verzorgingsmaatschappij, zoals we die in Nederland nog steeds hebben, een zachtere samenleving. Maar die hardheid van Amerika fascineert mij en vraagt om een flexibiliteit die wel bij mij past: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Terwijl de Nederlandse mentaliteit is: we hebben het altijd zo gedaan, we hebben het recht dat we het zo blijven doen.’

Bronnen:
1. Zie https://www.arnongrunberg.com/
2. Amos Oz (2002). Een verhaal van liefde en duisternis, De Bezige Bij, en Edward Said (1999), Ontheemd. Een jeugd in het Midden-Oosten, Uitgeverij De Arbeiderspers, twee familiegeschiedenissen die het Midden-Oosten beter doen begrijpen – Grunberg zegt dat hij de tweede ‘nog steeds niet’ gelezen heeft.
3. Grunberg, Arnon (2023). Waarheidsliefde en biefstuk. Essays over lezen en schrijven, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar
4. Eugene Ionesco is een Frans toneelschrijver van Romeense komaf. De beste romans van W.F. Hermans noemt Grunberg De donkere kamer van Damocles en De tranen der acacia’s.
5. Grunberg, Arnon (2023). De vluchteling, de grenswacht en de rijke Jood, Uitgeverij Pluim/De Groene Amsterdammer
6. In een van de meest persoonlijke interviews die hij ooit gaf, getiteld ‘Als ik gekwetst word, glimlach ik’, na de dood van zijn moeder en het verschijnen van zijn misschien wel persoonlijkste roman Moedervlekken (2016), spreekt hij over het mee leven in het lijden van wat onder andere zijn moeder meemaakte, maar of het nu om angst daarvoor of om schuldgevoel daarover gaat, belangrijk is, dat je er een modus vivendi voor vindt.
7. De link naar Financieel dagblad 6 juli 2023 https://fd.nl/samenleving/1480207/hoe-de-firma-grunberg-overeind-blijft-in-een-krimpende-markt
8. Heumakers, Arnold (2020). Langs de afgrond. Het nut van foute denkers, Boom Uitgevers. Wat Heumakers en Grunbergs verhouding tot Verlichting en Romantiek betreft, is Rüdiger Safranski’s boek Romantiek. Een Duitse affaire (2007) inzichtelijk. En het kan wellicht ook het verschil in moraalopvatting van Grunberg en Kuijer duidelijker maken. ‘De god tegen de verveling is de romantische God’, aldus Safranski.
9. Grunberg, Arnon (2019). Vriend & vijand. Decadentie, ondergang en verlossing, Uitgeverij Prometheus
10. Affirmative action is wat we in Nederland doorgaans positieve discriminatie noemen, het bevoordelen van groepen die achterstanden hebben in de samenleving, om hen een inhaalslag te gunnen.