Tekst: Sam de Vlieger | Beeld: Sam de Vlieger

Vaktaal maakt efficiënt taalgebruik mogelijk, waardoor mensen hun vak goed uit kunnen oefenen. Een nieuwe docent zal taal als ‘voorbereide omgeving’ snel genoeg begrijpen, waardoor wederzijds begrip ontstaat. Helaas wordt duidelijke vaktaal bedreigd door invasieve, exotische woorden. Om dit te illustreren analyseer ik het gebruik van het woord ‘feedback’: de Japanse duizendknoop onder de woekerwoorden.

Door scholingsdagen, trainingen, boeken en werkgroepen verspreidde het woord ‘feedback’ zich de afgelopen decennia in de taal van docenten. Maar ondanks alle werkgroepen en trainingen bestaat nog steeds onduidelijkheid over wat er mee bedoeld wordt. Net als andere termen in het onderwijs (‘formatieve evaluatie’, ‘het gesprek aangaan’, ‘programmatisch toetsen’) belemmert ‘feedback’ een heldere kijk op de praktijk en hindert doortastend handelen van docenten.

Voordat ik in het onderwijs werkte, was ik fietsenmaker. Mijn collega zei: ‘Kijk die fiets even na en geef hem een grote beurt, zodat hij weer winterklaar is.’ ‘Nakijken’ heeft hier een andere betekenis dan in het onderwijs. Door ‘winterklaar’ wist ik dat ik alle kwetsbare onderdelen nog even goed moest invetten, zonder dat hij ze opnoemde – de ene fiets is de andere niet. Dit laat zien dat jargon en wederzijds begrip het mogelijk maken om snel, duidelijk en precies te kunnen communiceren met vakgenoten.

Bij ‘feedback’ blijft wederzijds begrip uit, waardoor gesprekken en publicaties over feedback de onderwijspraktijk niet verrijken maar verarmen. Zo lees ik in Feedback in de klas1 dat men te vaak naar feedback kijkt als een pakketje informatie, terwijl volgens de schrijvers feedback als een proces en een aanpak moet worden gezien. Twee alinea’s verder wordt er echter gesproken over het ‘krijgen van feedback’ (p.12). Op de manier waarop de auteurs het woord gebruiken, is het dus zelfs voor de schrijvers niet duidelijk of feedback nu informatie, een aanpak of een proces is.

In de podcast Het feedbackkerkhof wordt verteld dat leerlingen meestal niks met feedback van hun docenten doen. Voorgestelde oplossing: docenten beter informeren over het feedbackproces, zodat hun feedback ‘kan landen’, er geen ‘feedback-overload’ ontstaat, en leerlingen ‘implementatiestrategieën’ leren. Deze wirwar van woorden zal de interactie tussen docent en leerlingen echter niet bevorderen.

Meer cursussen over ‘implementatiestrategieën’ en ‘feedbackgeletterdheid’ zullen de onduidelijkheid over feedback niet oplossen. Het zal ook geen toeval zijn dat ‘feedback’ vaak wordt gebruikt in situaties waarin docenten en leerlingen niet precies weten wat ze willen. Laatst vroeg een leerling mij: ‘Kunt u mij feedback geven op mijn essay?’ Ik had al verbetersuggesties gedaan op een eerste versie en de uiteindelijke was al ingeleverd en opgenomen in een essaybundel – leerlingen kregen er geen cijfer voor. Wat wilde deze leerling dan nog? Uiteindelijk bleek dat ze wilde weten hoe goed ik haar essay vond in vergelijking met de andere leerlingen. Ze had dus beter kunnen vragen ‘Waar sta ik ten opzichte van mijn klasgenoten?’ Omgekeerd gebeurt het natuurlijk ook. Leerlingen hadden een hoofdstuk van hun profielwerkstuk ingeleverd. Ik kwam hen in de gang tegen en zei: ‘Ik geef jullie snel feedback!’, waarbij dat niks meer betekent dan ‘Ik reageer er snel op’. Het gebruik van ‘feedback’ zorgde dus in beide gevallen voor onduidelijkheid.

De Britse schrijver George Orwell schreef in zijn essay Politics and the English Language (1946) over vage, onbeduidende woorden die specifieke, alledaagse woorden verdringen en als sneeuw op de feiten neerdwarrelen, de omtrekken vervagen en alle details bedekken. Volgens hem weten mensen die dit soort woorden gebruiken niet wat ze willen zeggen of het kan ze niet schelen. Orwell pleit ervoor om woorden te gebruiken die eenduidig zijn. Nu zou het zo kunnen zijn dat ‘feedback’ iets is wat je met andere, alledaagse woorden niet kan uitdrukken, maar dit lijkt niet het geval. We hebben Nederlandse woorden die preciezer uitdrukken waar het om gaat dan ‘feedback geven’. Zo kun je iemands werk bekritiseren, beoordelen, evalueren of becommentariëren. Iemand complimenteren, aanmoedigen of verbetersuggesties doen. Allemaal specifieker en duidelijker dan feedback geven.

‘Een levende metafoor helpt bij het denken, een dode niet.’

Er verschijnen publicaties over het belang van ‘emotieregulatie’ bij de ‘implementatie’ van ‘feedback’. De blinde vlek daarbij zit in het woord ‘feedback’ zelf. Als je iemands werk ‘bekritiseert’, kan het zijn dat diegene in de verdediging schiet of niet meer wil luisteren naar goedbedoelde suggesties. Bij het woord ‘bekritiseren’, in plaats van ‘feedback geven’, voelt iedereen direct aan dat te veel kritiek iemand murw of boos kan maken. Teveel kritiek of kritiek op het verkeerde moment of in de verkeerde woorden werkt averechts. Bij ‘feedback geven of krijgen’ ontbreken al die associaties. 

Wellicht geeft de oorsprong van het woord ‘feedback’ meer aanwijzingen waarom het woord niet de juiste associaties opwekt. ‘Feedback’ is namelijk een samengesteld woord en komt van ‘to feed back’, wat werd gebruikt om te beschrijven dat de output van een systeem weer als input wordt gebruikt. Die terugkoppeling werd aangeduid met het zelfstandig naamwoord ‘feedback’. Wanneer je dus om ‘feedback’ vraagt, gebruik je dus een metafoor om fysische processen te beschrijven, geen menselijk handelen. Toch werd in de tweede helft van de 20e eeuw het woord ‘feedback’ steeds meer gebruikt om ook sociale interacties mee te beschrijven. George Orwell zou ‘feedback’ een ‘dode metafoor’ noemen. Een levende metafoor helpt bij het denken, omdat die de juiste beelden oproept. Van dode metaforen zijn mensen de betekenis vergeten, waardoor ze geen behulpzame beelden toevoegen. Als je een leerling ‘een spiegel hebt voorgehouden’ moet je dus niet zeggen dat je ‘feedback’ hebt gegeven. De eerste metafoor ondersteunt het denken, de tweede is dood omdat hij niet verduidelijkt.

Een dode metafoor zorgt bovendien voor een bepaalde manier van spreken en denken. Ten eerste is er bij ‘feedback’ geen werkwoordvorm, zoals wel bij ‘terugkoppeling’, ‘suggesties’, ‘kritiek’ en ‘commentaar’. Er is in die gevallen altijd een persoon die bekritiseert, terugkoppelt of beoordeelt. Deze woorden wijzen dus naar een menselijke relatie die bij het gebruik van ‘feedback’ weggemoffeld wordt. In de literatuur over feedback wordt een interactie tussen mensen dan ook vaak beschreven in termen van zender en ontvanger. Ook de interactie tussen docent en leerling wordt ontmenselijkt. Ten tweede leidt het gebruik van ‘feedback’ tot een louter kwantitatieve benadering. Ik heb nog nooit gehoord over ‘stukjes complimenten’ of over een ‘beoordelings-overload’. Een compliment heeft een kop en een staart, waardoor je het niet op kan delen in stukjes. Omdat ‘feedback’ niet emotioneel of moreel geladen is, zoals compliment of beoordeling, wordt het gezien als neutrale informatie die vervolgens opgeknipt kan worden. Het is aan de ontvanger om te beslissen wat er mee te doen.

De dode metafoor ‘feedback’ ontmenselijkt dus de onderwijspraktijk. Wat de deur opent naar ‘geautomatiseerde feedback’ – inmiddels al aangeboden door leerplatforms. Zouden we het ook toejuichen als platforms leerlingen automatisch zouden ‘bekritiseren’? Kortom, de vraag welke relaties er nodig zijn, wordt met het gebruik van het woord ‘feedback’ handig ontweken. Docenten weten echter als geen ander wat het belang van menselijke relaties in het onderwijs is. Door een verarmde vaktaal verliezen docenten grip op de onderwijspraktijk en wordt het onderwijs uitgeleverd aan trainingsbureaus en leerplatforms. Docenten moeten dus kritischer zijn op hun vaktaal, exotische woekerwoorden mijden en inheemse gebruiken die recht doen aan de complexiteit van menselijke relaties. 

George Orwell
Bronnen:
1. Vanhoof, Stijn en Speltincs, Geert (2022). Feedback in de klas. Verborgen leerkansen, Uitgeverij Lannoo Campus