Wat Montessori zag en vermoedde klopt wetenschappelijk ook
Tekst: Sam de Vlieger
San van Donselaar is directeur van de MHV-locatie van Pantarijn, middelbare school in Wageningen. Ze is altijd nauw verbonden geweest met de Nederlandse Montessori Vereniging (NMV): als trainer, adviseur, projectleider en sinds kort als voorzitter. Ik sprak haar over het belang van onderwijsonderzoek in relatie tot montessorionderwijs.
Hoe is je onderwijsloopbaan begonnen?
San: ‘In de jaren 90 begon ik met mijn studie antropologie. Uiteindelijk studeerde ik af met een vrij-doctoraal geografie waarmee ik naar de eerstegraads docentenopleiding kon en mijn bevoegdheid voor aardrijkskunde haalde. Ik had ook het onderzoek in gekund, mijn ouders wilden dat graag, maar ik vond onderwijs met die kinderen zo ontzettend leuk, dat ik dacht: “Dit ga ik doen!” Ik liep stage op het Herman Jordan in Zeist, de school waar ik zelf als leerling gezeten had. Na mijn stage wilde de voorzienigheid dat er een vacature kwam. Daar hoefde ik niet over na te denken, ik heb er 12 jaar voor de klas gestaan. Tijdens die eerste jaren was ik ook ‘vakdidactica’ aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en van daaruit ben ik trainer en adviseur geworden voor de montessorivereniging, waar ik cursussen voor docenten ontwikkelde.’
Welke rol speelde onderwijsonderzoek in het samenstellen van die cursussen en het trainen van beginnend docenten?
‘Ik voelde me als trainer gedragen door de wetenschap. Wij hebben altijd de theorieën van Montessori verder willen invullen en uitbreiden met nieuwere theorieën. In de begintijd maakten we veel gebruik van de theorieën van pedagoog Luc Stevens. Verder was ik erg hooked op Daan Lockhorst, de enige promovendus op het gebied van Montessorididactiek in het voortgezet onderwijs. In samenwerking met hem heb ik de cursus Leerdialogen voor het VO ontwikkeld. Bij montessorionderwijs speelt overtuiging in een congruent geheel natuurlijk een belangrijke rol. Maar ik was er altijd van overtuigd al dat dat geheel ook wordt gestaafd door waarheid. Het boek Montessori: the science behind the genius1 heeft me daarin alleen maar gesterkt. De dingen die Montessori volgens haar eigen systematiek heeft vaststelde, zouden de toets der wetenschappelijke criteria van vandaag de dag wellicht niet allemaal doorstaan. Maar dit boek toont aan, dus op basis van wetenschappelijk onderzoek, dat wat Montessori toen al zag en vermoedde gewoon klopt.’
Hoe heeft het onderzoek van Daan Lockhorst bijgedragen aan jouw visie op onderwijs?
‘Onze maatschappij vraagt een ontwikkeling van leerlingen die leerlingen niet van nature zouden doorlopen. Lockhorst zei dat het ‘natuurlijk’ leren op de middelbare school afneemt en het ‘cultuurlijk’ leren toeneemt. Het leren wordt namelijk taliger, sterk cultuurbepaald. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat je als docent in het VO geen werkjes kan gebruiken om te zien wat er in die hoofden gebeurt. Je moet gesprekken voeren om te kijken wat er aan de hand is. Dan moet het gesprek dus ook de basis van je didactiek zijn. Lockhorsts onderzoek bevestigt dat de rol van een leerkracht in het VO anders is dan de rol van een leerkracht in het primair onderwijs.’
Projectleider en directeur
San heeft ook een rijke ervaring als directeur van twee middelbare scholen. Na een tijd als trainer gewerkt te hebben werd ze gevraagd om projectleider en later directeur te worden van een nieuwe montessorischool in Almere. Ze ging in acht jaar tijd van een school met 25 leerlingen naar een school met zeshonderd leerlingen. Inmiddels is ze zeven jaar directeur van het Pantarijn MHV in Wageningen.
Welke rol speelt onderzoek in je werk als directeur?
‘Dat vind ik een ingewikkelde vraag. Onderzoek speelt een rol als inspiratiebron voor ons beleid – denk aan Gert Biesta of John Hattie. Mensen zien, horen en voelen aan mij dat ik wetenschappelijke bevindingen bijhoud, maar het gebeurt eigenlijk nooit dat we beleid invoeren, waarbij we zeggen: “Kijk, uit dit onderzoek blijkt dat dit effectief is”. We onderzoeken natuurlijk wel of onze beleidsdoelen worden behaald met behulp van een PDCA-cyclus. Maar ik denk wel dat het onderzoek naar de effectiviteit van professioneel handelen op scholen versterkt kan worden. Mensen in het onderwijs weten vaak wel wat hun doelen zijn, maar stellen niet altijd criteria vast om te meten of die behaald zijn. Daarnaast zijn we in het onderwijs geneigd om naar kwalitatieve resultaten te kijken, terwijl we ook wel wat meer kwantitatieve data zouden kunnen gebruiken.’
Je bent sinds kort voorzitter van de NMV. Welk onderzoek is er volgens jou nodig om de kwaliteit van het montessorionderwijs te verbeteren?
‘We zouden een betekenisvolle relatie moeten leggen tussen het werk van Maria Montessori en recent wetenschappelijk onderzoek. Als minister Dennis Wiersma met een plan over burgerschapsvorming komt, moet je niet zeggen: “dit wisten wij al”, maar je moet zeggen: ”goed plan, kom eens kijken hoe wij dat al doen.” De insteek van montessorionderzoek zou erop gericht moeten zijn om te verbinden en niet om exclusief te zijn, of ons te onderscheiden. Als je het goed wil doen voor jonge mensen moet je het allemaal bij elkaar willen brengen. De NMV heeft al een belangrijke stap gezet in het PO. Zo zijn er twee lectoren vernieuwingsonderwijs die zich bezighouden met montessorionderwijs. De vereniging heeft bijvoorbeeld opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar wat Montessori zegt over burgerschapsvorming en hoe we dat kunnen verbinden met zaken in het masterplan van Dennis Wiersma. Ik hoop dat de directeuren iets met dit onderzoek gaan doen, want het levert mooie handvatten. De vereniging heeft ruimte en de autoriteit om onderzoekers te vragen onderzoek te doen in montessorischolen. Daar zouden we wel meer gebruik van kunnen maken. Er wordt wel vaak iets geopperd, maar er is geen gestructureerd proces waardoor suggesties uiteindelijk tot onderzoek leiden. Ik denk dat er voor de VO-scholen ook een leerstoel zou moeten zijn. Er zijn geïnteresseerde onderzoekers genoeg. Ik hoop dat ik daar als voorzitter iets in kan betekenen.’