Tekst: Jaap de Brouwer

‘Waar het om gaat, is dat onderwijsonderzoek bijdraagt aan praktijkoplossingen’, zegt Patrick Sins, lector Vernieuwingsonderwijs bij Thomas More Hogeschool in Rotterdam. Maar, zegt hij: ‘Om echt impact te maken moet onderzoek twee kanten op werken.’ 

‘Vroeger was ik als onderzoeker gewend om als “een vlieg op de muur” te zijn, van een afstandje te kijken hoe leerlingen of leraren leren. Vooral niet ingrijpen. Totdat op een dag een leraar aan mij vroeg waarom hij zijn praktijkprobleem eigenlijk zelf moest oplossen. Het deed mij realiseren dat ik als onderzoeker ook wat te brengen heb. Dat is volgens mij ook precies de taak van een lectoraat: je hebt een makelaarsfunctie, waarbij je wetenschappelijke kennis zo goed mogelijk probeert te vertalen naar de praktijk, maar ook kennis uit de praktijk meeneemt voor je eigen onderzoek.’ Patrick ziet absoluut de meerwaarde van onderwijsonderzoek voor het verbeteren van de praktijk, maar ziet nog wel wat obstakels. Zoals bij het interpreteren en toepassen van resultaten uit onderzoek voor de praktijk: ‘Een mooi voorbeeld is de menukaart die ontstaan is vanuit de inzet van de NPO-gelden. Die kaart geeft een overzicht van de effecten en kosten van verschillende onderwijsinterventies. En ook geeft ze de sterkte van het bewijs voor resultaten aan. Het doel is om wetenschappelijke kennis over wat effectief is beschikbaar te stellen voor leraren. Maar neem bijvoorbeeld de interventie van metacognitie en zelfregulerend leren die ook in de menukaart stond. “Wast een berg kost een beetje”, denk je dan als je hierover leest. Maar als jeverder leest, zie je dat er verschillende studies op een hoop zijn gegooid. En is het onduidelijk bij welke vakken, op welke momenten en binnen welke contexten zo’n interventie wel of niet werkt. Voor de onderwijspraktijk is dat inzicht juist belangrijk. Een extra vertaalslag is dan dus nodig.’

Onderwijsonderzoekers

Stellen onderwijsonderzoekers de praktijk dan te simplistisch voor? ‘Ja’, is Patrick stellig. ‘En dat maakt het vertalen van wetenschappelijke kennis naar de praktijk vaak lastig. Uit onderzoek naar zelfregulerend leren weten we bijvoorbeeld dat het effectief is om kinderen expliciet te onderwijzen over leerstrategieën als het activeren van voorkennis of hoe je jezelf kan motiveren. Onderzoek geeft leraren inzicht in wat zij zouden kunnen doen in de praktijk, maar dan houdt het niet op. Onderzoek geeft namelijk aan of een interventie wel of niet heeft gewerkt, maar vaak wordt niet aangegeven onder welke condities, voor welke leerlingen en binnen welke context. Of zoiets dus ook in jouw klassenpraktijk werkt, is aan de onderwijsprofessional om uit te vinden. Die moet zich dus afvragen: als ik dit weet uit onderzoek, wat betekent deze kennis dan voor mijn praktijk? De implicaties van onderwijsonderzoek moeten zich dus laten gelden in de praktijk. Wetenschappelijke kennis moet vertaald worden naar de context van de klassenpraktijk.’

En dat laatste werkt twee kanten op, gaat Patrick verder: ‘Onderzoek moet relevant zijn voor de praktijk, zodat leraren er echt iets mee kunnen. Dat is lastig, maar wel de essentie. Maar leraren hebben zelf ook wat te doen. Bijvoorbeeld: de kennis die wij als onderzoekers aanreiken kritisch beschouwen, toepassen binnen de context van hun eigen praktijk en daar ons onderzoekers weer over informeren. Zoals ik als lector een makelaarsfunctie heb om wetenschappelijke kennis te vertalen naar de praktijk, zo zouden leraren makelaars moeten zijn door die kennis te vertalen naar hun specifieke klassenpraktijk en met die praktijkkennis de wetenschappelijke kennis weer moeten voeden. Om écht impact te maken moet onderzoek dus twee kanten op werken.’