Tekst: Paul Op Heij

Joris Vlieghe doceert aan de faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen van de Katho­lieke Universiteit Leuven. Met Wat een leraar tot leraar maakt1 schreef hij een onderwijsboek dat zich qua inhoud en urgentie kan meten met Jacquelien Bultermans Het Lerarentekort (2023). Op een overzichtelijke manier behandelt hij de polarisatie in het onderwijsdebat. Hij plaatst verlichtingsfilo­sofen Emmanuel Kant en Jean Jacques Rousseau tegenover elkaar, disciplinering tegenover begeleiding, conservatieve ideeën over onderwijs tegenover progressieve, kwaliteit afdwingen tegenover leerlingen inspireren. Naar het Nederlandse debat vertaald: RED-Team Onderwijs2 tegenover Jan Bransen c.s.. Vlieghe maakt duidelijk dat we die uiteenlopende visies op onderwijs eerst beter moeten kunnen onderscheiden om ze bij elkaar te kunnen brengen, in het publieke debat en in de lerarenopleidingen. 

Zaakgericht onderwijs

Daarbij benadrukt hij het belang van zaakgerichtheid van onderwijs, maar ook het besef dat bij opvoeding en ontwikkeling het toeval altijd een belangrijke rol zal spelen. Waarbij past dat voor hem de leraar niet uitsluitend iemand moet zijn die leerlingen faciliteert bij het leren, dat niet pragmatisme moet overheersen, maar een ethiek van gelijkwaardigheid – als vertrekpunt, wel te verstaan, niet als doel. 

De kracht van het boek is dat je als lezer (lang) blijft twijfelen over waar je de auteur moet plaatsen. De pedagogen en filosofen die hij aanhaalt om zijn betoog te helpen stutten, Jacques Rancière, Philippe Meirieu, Hannah Arendt, bieden daarbij niet per se houvast – als lezer blijf je in het ongewisse of Arendts ideeën over onderwijs nu conservatief of juist progressief zijn. Wat geenszins wil zeggen dat Vlieghe geen kleur bekent, integendeel. Hij neemt krachtig stelling tegen weerstandsloos onderwijs dat alleen maar wil aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. Maar roepen om gelijker kansen in onderwijs in een ongelijker wordende samenleving is jongeren opzadelen met een probleem, beseft hij ook. De leraar moet de ongelijkheid van de maatschappij niet willen oplossen via leerlingen, maar die helpen overwinnen in leerlingen. 

Lichamelijke kant

Vlieghe sluit zijn boek af met een hartenkreet: ‘Veel vormingsdimensies die ik onder de aandacht heb gebracht – zich laten gezeggen door wat de zaak vraagt, onverdroten inspanning aan de dag willen leggen, complete overgave en zelfverlies, risico, frictie en pijn opzoeken eerder dan ze uit de weg gaan, verzaken aan comfort, lust vinden in de pijn, grenzeloze toewijding – zijn schering en inslag in de wereld van sport en de kunsten (en dan zeker wat betreft de muziek). Daar wordt zonder meer algemeen erkend dat je als je iemand wilt worden – een excellente voetballer of een topcellist bijvoorbeeld – vorming, zoals in dit boek beschreven, wil en moet ondergaan. En dat dit een type leraar vereist wiens zijn ik in detail in dit boek heb beschreven. De vraag is dan eigenlijk waarom sommigen zo terughoudend blijven om iets vergelijkbaars te durven denken wanneer het gaat om het (aan) leren van een taal of van een vak zoals geschiedenis. Het enige antwoord dat ik kan bedenken is dat de lichamelijke kant van vorming in sport en de kunsten veel prominenter aanwezig is.’ 

Bronnen:
1. Vlieghe, Joris (2024). Wat een leraar tot leraar maakt. Vorming, zaakgerichtheid en liefde voor de wereld, Uitgeverij Lannoo Campus, Leuven.
2. RED-Team onderwijs (2024). Red het onderwijs, Mazirel Pers.