Tekst: Jaap brouwer | Beeld: iStock

Om kinderen vrijheid en autonomie te geven, zijn er volgens Maria Montessori strikte voorwaarden nodig. Een daarvan is dat kinderen over een bepaalde mate van zelfdiscipline en gehoorzaamheid beschikken. De scheidslijn tussen het gehoorzame kind en het rebelse is echter dun en kwetsbaar. Wat is de relatie tussen Montessori’s visie op zelfdiscipline, vrijheid en gehoorzaamheid? En hoe kan de leraar zorgen voor een goede balans? 

Meester zijn over jezelf, zo beschouwt Maria Montessori discipline.1 Een gedisciplineerd kind is in staat om zichzelf te beheersen, impulsen te controleren en regels te kunnen opvolgen. Het gaat hierbij niet om een vorm van opgelegde discipline. Montessori ziet discipline per definitie als een vorm van zelfdiscipline: een innerlijke discipline die het kind zichzelf oplegt. Zo’n vorm van zelfdiscipline vraagt om vrijheid en ruimte. En in die vrijheid neemt het kind initiatief, maakt het zelf keuzes en maakt het zelf zijn werk af. Niet omdat een volwassene zegt dat het dit allemaal moet doen, de opgelegde discipline, maar omdat het kind dit zichzelf oplegt.

Die vrijheid impliceert echter ook een verantwoordelijk­heid naar jezelf en naar anderen om je heen. Daarom gaat het er bij vrijheid altijd om dat we het kind leren zich te realiseren dat het onder elke omstandigheid zelf de keuze heeft om te bepalen hoe hij of zij zich opstelt, maar dat het voor deze keuze ook verantwoordelijkheid draagt. Zo krijgt het kind de kans, binnen deze gegeven vrijheid, om zijn zelfdiscipline te oefenen. Discipline en vrijheid zijn zodoende twee kanten van dezelfde medaille. Maria Montessori stelt dat wanneer er discipline in een groep ontbreekt, er een fout moet schuilen in de vrijheid die gegeven wordt.1 Denk hierbij aan het werk dat leraren opleggen aan kinderen, bijvoorbeeld elke dag een taal- en rekenwerk. De leraar beperkt daarmee de vrijheid van de kinderen en daarmee ook de ruimte om zelfdiscipline te oefenen. Montessori stelt dat wanneer de leraar een betere vorm van vrijheid vindt, de discipline van kinderen zich verder zal ontwikkelen. Kortom: de vrijheid van kinderen neemt toe, naarmate zij meer meester zijn over zichzelf en visa versa. 

Vorm van tucht

Stel dat het lukt: al die zelfgedisciplineerde kinderen aan het werk, initiatief nemend, de juiste uitdaging voor zichzelf kiezend, het werk afmakend en ten slotte alles keurig opruimend. En dat allemaal in vrijheid, zonder de opgelegde discipline van de leraar. Zo’n situatie zal allicht eerder lijken op een volmaakte vorm van gehoorzaamheid dan op zelfdiscipline. Een verwijt dat Maria Montessori dan ook zelf al kreeg: ‘Het was zo merkwaardig, dat men ons vaak verweet te strenge tucht te handhaven’, schrijft ze daarover.2  De scheidslijn tussen gehoorzaamheid en zelfdiscipline lijkt dan ook zeer dun en Montessori ontkent de relatie tussen beiden ook niet. Haar vorm van zelfdiscipline kenmerkt zich door orde, welwillendheid naar elkaar en gehoorzaamheid tegenover de volwassene. 

Montessori spreekt over de drie trappen van gehoorzaamheid. Waar het kind op de eerste trap niet of maar af en toe kan gehoorzamen, kan het op de laatste trap perfect gehoorzamen. Montessori stelt dat bij de derde trap van gehoorzaamheid: ‘…het kind de leraar onmiddellijk gehoorzaamt, wat ze ook vraagt.’3 En elders schrijft ze: ‘De meest volkomen vorm van gehoorzaamheid was bereikt, wanneer het kind ernaar verlangde, dat iemand hem iets vroeg, om dit dan zo nauwkeurig mogelijk te kunnen doen.’4. Gehoorzamen, stelt Montessori, bestaat dan uit handelen in overeenstemming met wat iemand anders van je wilt.5 Maar met deze redenatie maakt zij het ons wel lastig: want, is wat kinderen aan het doen zijn in de groep, met hun zelfgekozen werk, hun doorzettingsvermogen en het netjes uitvoeren van hun werk nu een vorm van gehoorzaamheid naar de leraar toe of is het inderdaad een vorm van zelf­discipline, die uit de kinderen zelf komt? 

‘De scheidslijn tussen gehoorzaamheid en zelfdiscipline is dun’

Tot dressuur vervallen

Nogmaals: de scheidslijn is dun en kwetsbaar.6 Dat ziet Montessori ook en ze waarschuwt dan ook dat de leraar de toewijding van kinderen in de derde trap van gehoorzaamheid niet moet misbruiken.7 De leraar die te veel belang hecht aan het perfect gehoorzamen van kinderen, zal vervallen tot dressuur. De kinderen zullen vooral doen wat de leraar van hen verwacht, zonder zelf na te denken en zonder zelf verantwoordelijkheid te nemen. Wie echter kinderen louter vrijheid geeft, ontneemt hen de mogelijkheid om zich te leren verhouden tot zichzelf en de ander en daarvan te leren. Een fundamentele vraag die zich opdringt, is dan ook: dienen we de vrijheid van het kind te respecteren of moeten we het kind laten gehoorzamen, zo lang het nog niet in staat is om voor zichzelf te beslissen?  

De montessorileraar ondersteunt beide: hij ziet het als zijn taak kinderen op te voeden en te onderwijzen, maar hij doet dat zo, dat ze genoeg vrijheidsmarges krijgen om zelf actief te worden en zelf beslissingen te nemen.8 Dat lijkt een onoverkomelijke tegenstelling: kinderen opvoeden én hen vrijheid geven. Maar de leraar bedenkt steeds de best mogelijk omgeving waarbinnen hij de kinderen zal uitdagen om in vrijheid te gaan leren, zich realiserend niet geheel grip op deze situatie te hebben. Zelfdiscipline veronderstelt dan ook dat kinderen gehoorzamen aan iets in henzelf, stelt Montessori. En dat vrijheid niet bestaat door de ontkenning of afwezigheid van een hoger gezag, maar vrijheid bestaat uit de mogelijkheid van het kind om te gehoorzamen aan ‘datgene in zichzelf’. Het ontwikkelen van zelfdiscipline en gehoorzaamheid is daarmee dus een zaak van emancipatie geworden: het kind leert zelfstandig te denken en te handelen. Maar zelfstandig denken en handelen is geen simpele zaak; het veronderstelt een kritische houding ten opzichte van de werkelijkheid.8 Een werkelijkheid die het kind zelf nog niet altijd kent, maar waarvoor het wel de ruimte en vrijheid moet krijgen om die te ontdekken en te leren kennen.  

Het vormende midden

Zodoende wordt school een plek waar het kind zich leert voegen, maar ook waar het zichzelf vrij leert maken. Montessori omarmt dit spanningsveld tussen je voegen en vrijheid. Een kind dat zich te veel voegt, te veel aanpast en te gehoorzaam is, zal zich conformistisch gedragen en daarmee afhankelijk zijn van de opgelegde discipline en vrijheid van de ander. Daardoor zal het kind niet worden uitgedaagd tot emancipatie en zelfdiscipline. Aan de andere kant, een kind dat alleen maar kiest voor zijn eigen vrijheid, alleen maar doet wat het zelf wil, zal verworden tot een rebel, met een afwijzing binnen de groep tot gevolg. De ware vorming van het kind, zowel op het gebied van zelfdiscipline, gehoorzaamheid en, uiteindelijk emancipatie, ligt in Montessori’s redenering in het middengebied tussen beide uitersten. 

Dat vraagt van de leraar om kinderen in onderwijssituaties te brengen waarin ze gelijktijdig kunnen leren wat hen is opgelegd én dat ze hun vrijheid kunnen leren verkennen. Het gaat erom dat de leraar kinderen weerstand biedt om naar dit middengebied te trekken: kinderen die te veel gehoorzamen mogen wat rebelser worden, terwijl de leraar probeert de kinderen die te veel vrijheid pakken of genieten, om zich wat meer te voegen. Door het bieden van deze weerstand, probeert de leraar het kind tot leren en nieuwe inzichten te laten komen. De leraar laat het kind inzien dat het niet zondermeer moet aannemen wat de leraar zegt, laat het kind zelf onderzoeken hoe iets in elkaar zit. De leraar brengt over zonder op te leggen, begeleidt zonder op te dringen, want alleen in die tussenruimte kan het kind meester worden over zichzelf.  

Bronnen:
1.Montessori, M. (2020). Door het kind naar een nieuwe wereld. Pierson-Montessori publishing.
2. Montessori, M. (2020). Door het kind naar een nieuwe wereld. Pierson-Montessori publishing, p. 35.
3. Montessori, M. (2019). Het brein van het jonge kind. Pierson-Montessori publishing, p. 271.
4. Montessori, M. (2020). Door het kind naar een nieuwe wereld. Pierson-Montessori publishing, p. 48.
5. Montessori, M. (2019). Het brein van het jonge kind. Pierson-Montessori publishing, p. 267.
6. Dat deze scheidslijn dus en kwetsbaar is, wordt onder andere zichtbaar in de vergaande interesse van het Italiaanse fascisme in de montessori­methode, tussen 1923-1933. Deze interesse richt zich onder andere op de begrippen ‘vrijheid’ en ‘discipline’, en het karaktervormende aspect van de montessoriopvoeding die zouden kunnen bijdragen aan de fascistische Staatsopvoeding van kinderen. Zie hierover meer: Leenders. H. H. M. (2002). Reformpedagogiek in de totalitaire staat. Montessori en het Italiaanse fascisme, Petersen en het Duitse nationaalsocialisme
7. Montessori, M. (2019). Het brein van het jonge kind. Pierson-Montessori publishing, p. 271.
8. Meirieu, P. (2016). Pedagogiek: de plicht om weerstand te bieden. Uitgeverij Phronese.