Tekst: Sandra Veenstra, Sam de Vlieger en Paul Op Heij

Dat het perspectief en de beleving van kinderen meestal anders zijn dan die van volwassenen, lijkt een open deur. Maar aan veel open deuren wordt makkelijk voorbijgegaan, weten Piet van der Ploeg, Hans Schnitzler en Krijn ten Hove. Niet alleen als het gaat om goed onderwijs, maar ook om jongeren ruimte te geven bij technische ontwikkelingen op school en bij conflicten thuis.

Piet van der Ploeg staat kritisch tegenover het aparte vak burgerschapsvorming, dat het kabinet voorstaat, met veel aandacht voor socialisatie: waarden en normen, in plaatst van meer ruimte voor leerlingen om hun eigenheid te ontwikkelen. Zo’n apart vak moet de doorgeslagen individualisering in de samenleving en het gebrek aan sociale cohesie helpen oplossen, is de redenering op het ministerie, maar hoe voorkom je daarbij staatspedagogiek1, vraagt Van der Ploeg zich af. Het gaat hem niet alleen om het discutabele vak burgerschapsvorming dat leerlingen aanpraat wat ze overal van moeten vinden om goede burgers te worden; er bestaat ook in algemenere zin een spanning, tussen de vrijheid van onderwijs van ouders, artikel 23 van de grondwet, en het recht van kinderen op kwalitatief goed onderwijs, vindt hij, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM, 1952) en het Kinderrechten­verdrag van de Verenigde Naties (Conventie van de Rechten van het Kind, 1989). Beide verdragen kiezen meer dan artikel 23 het perspectief van het kind.2

‘Het kind moet een luisterend oor krijgen op een plek waar ouders niet bij kunnen’

Toch zit die spanning tussen vrijheid van en het recht op goed onderwijs ook in het Kinderrechtenverdrag zelf, meent Van der Ploeg, omdat kinderen ook daarin recht op bijvoorbeeld godsdienstvrijheid hebben en ouders hen in de uitoefening ervan mogen begeleiden. Verdragsartikelen beschermen kinderen niet alleen tegen exploitatie of indoctrinatie, ze bieden hun tegelijkertijd de mogelijkheid om zich te ontwikkelen en te emanciperen, zegt Van der Ploeg: ‘Maar daarbij moeten opvoeders dan wel weer rekening houden met de rijping van het kind, om het kind niet te overbelasten. Juist die ambivalentie maakt het Kinderrechtenverdrag tot zo’n boeiend instrument, maar ook één dat makkelijk politiek misbruikt kan worden, omdat iedereen eruit kan halen wat goed van pas komt.’ 

Ruimte-privacy leerlingen

De introductie van digitale technologie in het onderwijs, zoals Magister en iPads, is heel snel gegaan en ook daarbij is onvoldoende doordacht, meent Van der Ploeg, wat de invloed ervan zou kunnen zijn, op bijvoorbeeld leraren en gemiddeldes van klassen. En op de privacy van kinderen, ook ten opzichte van hun ouders. Men heeft principiële zaken genegeerd om maar ruim baan te geven voor meer gemak en controlemogelijkheden, vindt hij. Filosoof Hans Schnitzler is het volledig met hem eens, maar gaat nog een stap verder: ‘Deze tijd vraagt om radicale experimenten voor iedereen. We zijn in zo’n korte tijd ondergedompeld in een nieuwe digitale werkelijkheid en we hebben nauwelijks tijd gehad om te reflecteren. De digitale detox, een experiment dat ik met studenten deed om zich tijdelijk van digitale middelen te onthouden, beschreven in Een kleine filosofie van de digitale onthouding3, is een manier om te onderzoeken hoe je je tot het digitale wil verhouden. Het is belangrijk dat alle kinderen ruimte krijgen om na te denken over digitale technologie.’ 

Schnitzler gaat verder: ‘Ik denk dat het vermogen om tot rust te komen op alle mogelijke manieren ondermijnd wordt. Terwijl rust de mogelijkheid creëert om te mijmeren en om je gedachten de vrije loop te laten. Filosofe Joke Hermsen heeft daar prachtige werken over geschreven. Kinderen hebben ruimte nodig om het gesprek met zichzelf aan te gaan. Ik beschrijf deze ruimte liever in termen van aandacht. Werkelijke aandacht bij jezelf en de wereld is een menselijke hulpbron, net zo belangrijk als water en lucht. Zuivere aandacht laat je denken en voelen. In deze tijd wordt onze aandacht voortdurend weggetrokken van het hier en nu naar het overal en nergens. Kinderen hebben recht op een rijke aandachtsomgeving en dat impliceert ook een recht op rust.’ 

Contacten ouders-school

Ook het contact tussen school en ouders zou anders georganiseerd moeten worden, meent Van der Ploeg. Niet via die weinig opleverende 10-minuten-gesprekken, Magister en allerlei apps, maar via gezamenlijke bijeenkomsten, waarbij het minder om individuele leerlingen gaat en meer om het collectief van een klas. Om wederzijds vertrouwen op te bouwen, maar ook om de professionele autonomie van de docent in ere te herstellen en het algemene belang dat onderwijs dient en niet alleen maar individuele deelbelangen van ouders en kinderen. De belangrijkste belangen van gezamenlijke bijeenkomsten zouden dan moeten zijn, meent Van der Ploeg: ‘de hoeveelheid huiswerk zo ver mogelijk terugdringen en samen het schaduwonderwijs overbodig maken, want net als te opdringerige ouders vergroten ook die kansen­ongelijkheid in het onderwijs.’

Maar ook in een ander opzicht kan, nee moet, het contact tussen ouders en school worden verbeterd, meent journalist Krijn ten Hove. Namelijk als thuis­situaties van kinderen ontregeld zijn en dat zijn weerslag heeft op schoolgedrag. Ten Hove: ‘Kinderen die bijvoorbeeld te maken hebben met ouderverstoting, waardoor ze één van de ouders niet meer zien of spreken, spijbelen meer, vertonen meer ongemanierd gedrag, gebruiken eerder middelen en zijn weerlozer tegen loverboys en vatbaarder voor crimineel gedrag.’ Zulk opvallend gedrag is vaak een roep om aandacht, leerde hij, ook uit de honderden dossiers die hij doornam om zijn Zwartboek over de jeugdzorg te kunnen schrijven. Hij nam daarin overigens ook patronen waar in het handelen van De Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis, maar ook in het doen en laten van scholen. 

Kinderen in loyaliteitsconflicten tussen ouders vinden het meestal fijner als beide ouders gelijk geïnformeerd worden door school, omdat anders de ene ouder macht over de andere heeft en het kind ook daarbij knel kan komen te zitten – het is overigens ook een wettelijke verplichting van school, ongeacht ouderlijk gezag. Als de school over kind gedrag via een vertrouwenspersoon of mentor in gesprek gaat met het kind is het belangrijk, zegt Ten Hove, dat daarbij gefocust wordt op wat het allemaal met het kind doet, meer dan dat het over de thuissituatie zelf moet gaan. Het kind moet een luisterend oor krijgen op een plek waar ouders niet bij kunnen. Want alleen zo kiest de school voor het belang van het kind en pretendeert zij niet boven de partijen thuis te staan. Het kind moet iemand in vertrouwen kunnen nemen, iemand die niet alles direct door brieft aan een ouder. ‘Als het kind ’s morgens op school iets gezegd heeft, moet het dat ’s avonds aan tafel niet weer onder de neus gewreven krijgen.’ 

Veilig Thuis-Jeugdbescherming

Veilig Thuis en Jeugdbescherming hebben te weinig psychologische kennis in huis van bijvoorbeeld loyaliteitsconflicten waarin kinderen zitten, is Ten Hoves ervaring.4 ‘Die kinderen voelen zich tijdens kindergesprekken geïntimideerd door de situatie en vertellen dan weinig, al geven ze wel veel non-verbale signalen af. Medewerkers van Veilig Thuis en Jeugdbescherming tellen alleen maar op wat gezegd wordt; zij zijn meer bezig met dossiervorming, want een casus moet wel een bepaald gewicht hebben natuurlijk. Kinderpsychologen zijn meer gewend een kind af te pellen. Je pelt de symptomen af van de werkelijke kwaal. Het complexe is dat kinderen vaak standaard kiezen voor de situatie waarin ze nu eenmaal terecht gekomen zijn; om zichzelf te beschermen tegen nog meer pijn en verdriet stoten ze vaak de andere ouder af. Ten Hove: ‘Maar in vrijwel alle gevallen heeft het kind daar hele ambivalente gevoelens bij. Daarom is het noodzaak voor scholen om niet alleen af te gaan op wat een kind primair zegt, maar dat ook te vergelijken met houding en gedrag. Als een kind zegt klaar te zijn met een van de ouders, zou het vaker happy gedrag moeten kunnen vertonen. Beeld en geluid matchen dan niet, wat een signaal zou moeten zijn.’  

Bronnen:
1. Lees als reactie op vak Burgerschapsvorming ook: Van Rees, P.D. (2021), Discussiebijdrage: Kohnstamm, Foucault en het burgerschapsoffensief in de onderwijspolitiek en onderwijswetenschap, in: Pedagogische Studiën 2021 (98), p 236-246.
2. Van der Ploeg, P.A. (1994), Recht op onderwijs versus vrijheid van onderwijs, in: Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs, Vol. 10, nr. 6.
3. Schnitzler, Hans (2017) Een kleine filosofie van de digitale onthouding, Uitgeverij De Bezige Bij
4. Adviesrapport Expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek. Zie: https://tinyurl.com/yckrhjsn