Het eiwitje dat al die specialismes kan verbinden
Tekst: Paul Op Heij | Beeld: Roemer Overdiep resp. Bart van Overbeeke
Ze werkte bij de televisie voor programma’s als Villa Achterwerk, Kinderen voor Kinderen en De Wereld Draait Door. Maar haar streven om te blijven leren veranderde de koers van haar carrière. Isolde Hallensleben opent nu presentaties voor haar vak Art & Tech aan de Technische Universiteit Eindhoven over haar achtergrond in het montessorionderwijs. ‘Ik vind presentatoren het beste wanneer ze ook je favoriete leraar hadden kunnen zijn.’
Isolde Hallensleben werkt bij TU/e innovation Space1, een expertisecentrum voor onderwijsinnovatie. Daar onderzoeken ze methodes als challenge-based learning, interdisciplinair samenwerken en learning by doing, en ze brengen die ook in praktijk, zegt ze, ‘om ze vervolgens verder te kunnen uitrollen binnen de universiteit.’ Zij verzorgt er het master vak Art & Tech dat ze zelf mocht opzetten, waarbij ze zich liet inspireren door het Media Lab van het Massachusetts Institute of Technology (MIT).
Open en nieuwsgierig
De exponentiële groei van technologie brengt veel uitdagingen voor de TU-Eindhoven in het opleiden van de ‘Engineers of the Future’, vertelt ze. ‘Omdat de uitdagingen van morgen steeds slechter te voorspellen zijn, volstaat probleemoplossend denken niet langer. Voor het master vak Art & Tech gaan we van STEM onderwijs – Science, Technology, Engineering en Maths, naar STEAM onderwijs, met de A van Arts erin dus – sorry voor al die Engelse termen, maar daar ontkom je niet altijd aan. Daarbij zijn kritisch denken, nieuwsgierigheid, process-driven en radical openness belangrijke leerpunten. Studenten met verschillende studieachtergronden werken een semester intensief samen met diverse kunstenaars.’
Die baan was een jaar of zeven geleden voor Isolde Hallensleben een kans om definitief weg te kunnen bij de Nederlandse Publieke Omroep, want daar was ze wel uitgeleerd. Het liefst blijft ze altijd een amateur, zegt ze – we hebben het over een essay van journalist Henk Hofland daarover, het liefst blijft ze ontdekken en pionieren. Al was dat afgelopen jaar wat moeilijker, omdat ze Long COVID had; ze noemt die periode ook een interessant inkijkje in het ouder worden. Ze wil liefst over veel zaken veel weten: ‘Door regelmatig van richting of beroep te wisselen, bevorder je je eigen nieuwsgierigheid; je moet dan wel open en ontvankelijk blijven voor het nieuwe, anders red je het niet in die nieuwe baan. Zo voorkom je ook een zekere starheid die veel mensen bij het klimmen van de jaren overkomt, waardoor het op een gegeven moment helemaal afgelopen is met de nieuwsgierigheid en openheid.’
Stimulerende houding
Isolde Hallensleben genoot 14 jaren montessorionderwijs, zowel kleuter, basis als voortgezet. De middelbare school volgde ze op het Haags Montessori Lyceum (HML), een tijd waar ze met voldoening op terugkijkt, zegt ze. Daarna ging ze naar de kunstacademie in Breda en werkte ruim 20 jaar als programmamaker en presentatrice voor de Nederlandse Publieke Omroep. Meer specifiek NTR2, VPRO en VARA: programma’s als Proefdier bij Villa Achterwerk, De Jakhalzen bij De Wereld Draait Door en Kinderen voor Kinderen. Isolde Hallensleben: ‘Ik heb altijd de wens gehad te blijven groeien, zonder dat mijn ego groeide en me op een gegeven moment in de weg zou gaan zitten. Ik wilde ook geen bekend televisiegezicht worden, werkte liever achter de schermen. Maar bij de televisie ontkom je er bijna niet aan, omdat daar alles meer om vorm dan om inhoud draait. Dat wat op tv begint als een enthousiast open project, wordt bij hogere kijkcijfers allicht een saaie invuloefening waarbij iedereen makkelijk achterover kan leunen, waardoor alle nieuwsgierigheid en experiment gesmoord wordt en initiatief gedood.’
Ze vergelijkt het met de open stimulerende houding van haar leraar maatschappijleer op het HML, die zij ook bij Arts & Tech presentaties aanhaalt. Het gaat over je eigen leerpad vorm mogen geven, zegt ze. ‘Dat heb ik geleerd in het montessorionderwijs. Wij mochten leraren bij de voornaam noemen, want het ging om gelijkwaardigheid in combinatie met respect. Ik zag hen als een soort wijze vrienden, voor wie ik respect had vanwege hun kennis, maar die ik soms ook mocht uitdagen of porren. Zo daagde ik mijn leraar maatschappijleer tijdens een les over criminaliteit uit dat hijzelf ons weinig kon leren over hoe het is om in de gevangenis te zitten: “Heb je zelf wel eens in de gevangenis gezeten dan, Ronald?”. Het was te ingewikkeld een bezoek aan een gevangenis te organiseren, wierp hij tegen, waarop hij en ik een weddenschap sloten of ik het geregeld zou krijgen. Ik vond laatst nog antwoordbrieven van de penitentiaire inrichting in Scheveningen waar wij leerlingen – na veel brieven van mij – uiteindelijk gedetineerden hebben mogen interviewen. Wat ik er zo fantastisch aan vond, was dat het voor Ronald nul ondermijnend was dat ik dat als leerling georganiseerd had en niet hij als leraar. Hij had geen last van die ouderwetse hiërarchische verhouding tussen leraar en leerlingen. Zo wil ikzelf ook tegenover mijn studenten staan. Ik moedig hen eigenlijk vooral aan volgens het adagium van Maria Montessori: Leer mij het zelf te doen. En daarbij: leer mij het zelf te leren.’
‘Daarom vind ik montessori een prima voorbereiding op een vervolgstudie.’
Intenser samen leren
We hebben het over dat motto van Alle van Steenis van Montessori School Amsterdam: ‘Waar leraren leren, leren leerlingen beter’, dat het voor zowel leraar als leerlingen een ervaring kan zijn samen in het diepe te durven springen. Hetzelfde geldt voor peer-learning, meent ze. ‘Zo heb ik op het HML eens voor natuurkunde mogen organiseren – de amanuensis Erik hielp mij er bij, Topschool!, dat we mochten overnachten bij de sterrenwacht, om die geweldige sterrenhemel eens intenser te mogen ervaren en onze klasgenoten mee te nemen in mijn enthousiasme voor sterrenkunde. Dat is intenser met elkaar leren, zodat het niet allemaal van de leraar afhangt wat je mag ervaren. Trouwens, dat Maria Montessori een klas uit twee of drie leeftijdsgroepen liet bestaan, zodat leerlingen ook van elkaar konden leren, was natuurlijk al een geweldige basis voor peer-learning, dat had ik al met de paplepel ingegoten gekregen.’
Ze is het echter ook eens met wat onlangs onderwijsfilosoof Jan Bransen in een interview voor De Correspondent3 zei, dat tegenwoordig bij veel studenten die onbevangen open- en nieuwsgierigheid ontbreken, omdat die hen in ons steeds meer dichtgetimmerde onderwijs, waar alles efficiënt moet zijn, als het ware zijn afgeleerd. ‘Geef leerlingen en studenten de ruimte om zelf te leren vormgeven! De huidige studenten zijn de uitkomst van voorzichtig opvoeden en onderwijs waarin alles moest aansluiten op hun belevingswereld en met alles rekening gehouden werd. Mijn hippieouders waren extreem anders. Ik kreeg de ruimte en verantwoordelijkheid en mocht een jongensmeisje zijn, was altijd aan het buitenspelen en ravotten, voetballen met jongens en werd behandeld als een van de guys. Tegenwoordig wordt alles voor kinderen geregeld, leven zij totaal in een kinderbubbel, afgezonderd van volwassenen, en worden overal naar toe gebracht. Waar tegenover staat dat er vaak hard en gevoelloos op elkaar gereageerd wordt via sociale media. Het lijkt die combi die veel jongeren binnen een paar decennia zo anders heeft gemaakt. Ze kunnen moeilijker tegen kritiek en ze vinden een eenvoudige waaromvraag al ontregelend.’
Duits-Indonesische achtergrond
Van vaders zijde van Duitse, van moeders zijde van Indonesische komaf, was ze zelf eigenlijk een ongelukje, lacht ze. Want haar ouders, destijds 20 en 18 jaar, studeerden nog. Haar vader psychologie, haar moeder rechten. Na haar kwam er nog een broertje, studeerde haar vader nog lange tijd medicijnen, om uiteindelijk specialist te worden, en haar moeder zette een eigen advocatenkantoor op. En ondertussen scheidden ze van elkaar, gingen opnieuw samenwonen met een ander en begonnen aan een tweede leg. Die van haar vader, toen zij 11 en 16 jaar oud was. Ze woonde bij hem en zijn nieuwe vriendin die lerares was op een basisschool in de Haagse Schilderswijk. Ze zat toen nog op montessori kinderopvang de Roze Toren, maar ging omdat dat praktischer was voortaan mee naar de Prinses Marijke Montessorischool, omdat haar vaders vriendin haar dan mee kon nemen. De laatste twee jaar van de basisschool wilden haar ouders dat ze naar de John F. Kennedy Montessorischool in Mariahoeve ging, omdat ze bang waren dat ze anders tussen die immigrantenkinderen in de Schilderswijk te weinig ondergrond zou krijgen om mee naar de middelbare te gaan. Na die twee jaar Mariahoeve zat ze de hele middelbare op het HML.
‘Van de Roze Toren weet ik juf Anne-Marie nog goed, die heel prettig was in het kinderen vooropstellen. Zij zag dat ik dol was op dieren, dus mocht ik haar fluffy Chow Chow hondje voeren; ze richtte alles in naar de kwaliteiten van de kinderen. Van de lagere school in de Schilderswijk weet ik nog dat ik het fijn vond zoveel vriendjes te hebben uit andere culturen, hoe anders ze dachten en wat ze allemaal mee naar school brachten. Met mijn ouders paste ik daar goed tussen, we woonden ook zelf midden in die volksbuurt, tussen studenten en immigranten. Op de montessorischool in Mariahoeve was dat heel anders, maar ook daar kreeg ik de ruimte met de dieren, mocht ik voor het aquarium zorgen. En ik mocht daar in de theatergroep – ik zat daar op school met onder anderen Bridget Maasland; we stonden allebei vaak op de planken. Zij was toen al begonnen aan haar modellencarrière, ik speelde in de jeugdserie Hotel Amor en in 12 steden, 13 ongelukken. Zij ging voor de catwalk, ik mocht al spelen met acteur Henk van Ulzen. Dus als kinderen leerden wij ons naast school al jong te verhouden tot volwassenen.’
Glazenwasser Eiffeltoren
Dierbare schoolherinneringen heeft ze onder andere aan haar mentor-leraar Nederlands Ton Baronner op het HML, die eind tweede klas overleed. Ze herinnert zich het wonderlijke verhaal dat diens vrouw haar vertelde op de begrafenis. ‘Ton gaf mij altijd erg hoge cijfers voor mijn opstellen, nu ja, letters in die tijd – een G van Goed of een G+ zelfs. Hij vond het alleen frappant dat al mijn protagonisten, of het nou een zwervende man in een Nescio-achtig verhaal was of de glazenwasser van de Eiffeltoren, de dood vonden. Vreemd genoeg was mij dat zelf nog niet opgevallen, dus ging ik mijn uiterste best doen mijn protagonist eens in leven te houden. Het was gelukt maar na het inleveren stierf Ton. Op zijn begrafenis vertelde zijn vrouw – mijn vroegere lerares op de Kennedyschool, dat Ton heel lang met mijn opstel in zijn leesstoel had gezeten, niet wetend hoe het te beoordelen. Terwijl hij een G voor een V wisselde en weer terug kreeg hij een hartaanval. Mijn protagonist was niet gestorven maar wel mijn goede mentor. Ze gaf me het opstel en dat heb ik nog steeds, met zijn krabbels met rode letters in de bovenhoek.’
Ze herinnert zich van het HML ook Hans Houwen, haar docent Wiskunde B, dat andere lievelingsvak. ‘Een fantastische man, met een grote bos grijs haar en een bril met enorm dikke glazen, waar dan de lange grijze haren van zijn wenkbrauwen overheen hingen, waardoor je zijn ogen nauwelijks zag. Hij rookte ook nog zware shag in de klas en in combinatie met de vele koffie die hij dronk, gaf dat een enorme walm. En dan had hij nog zo’n zware basstem dat alles in de klas trilde als hij sprak. Hij liet me eigen formules bedenken voor wiskundige opgaven, die uiteindelijk doorgaans twee keer zo lang werden als die in het boek. Voor mij was dit leren: eindeloos uitproberen tot je de essentie begrijpt en niet per se dingen uit een boek uit je hoofd leren. Zelf een formule maken waar hetzelfde antwoord uitkomt is veel moeilijker namelijk; ik koos hier dus de langere weg maar die me wel meer motiveerde. Dit sluit aan op wat wij ook aanmoedigen bij Innovation Space: learning by doing. Dat kan dus zelfs met formules leren. Dus eerst de materie doorgronden en de nodige kennis opbouwen, dan pas creatief zijn en improviseren, anders zal de uitkomst nooit veel diepgang en betekenis krijgen.’
Buiten curriculum leren
Een onderzoek waar ze op de TU bij betrokken is, is wat studenten binnen en buiten het curriculum leren. Ze heeft van het HML meegekregen, zegt ze, om ook veel buiten het curriculum om te mogen doen. ‘Ik zat bij de schoolkrant, bij een fotoclub, bij de theaterclub, allemaal zaken vanaf de eerste klas aangemoedigd. Maar soms was ik in de bovenbouw ook wekenlang afwezig door acteerklussen en mocht ik de verantwoordelijkheid voor mijn eigen leerpad nemen, als ik mijn toetsen maar haalde. Die ruimte kreeg mijn broertje op het gymnasium niet. Daarom vind ik montessori een prima voorbereiding op een vervolgstudie, omdat je daar al vroeg mocht ontdekken dat je het voor jezelf doet.’
Ze moet dan ook denken aan haar leraar Duits op het HML, bij wie ze literaire boeken moest lezen, voor haar lijst, waarbij menigeen allicht denkt aan uittreksels. ‘Ik motiveerde mezelf met het voorstel aan mijn leraar dat ik tien boeken zou lezen die ook verfilmd waren. En dat we dan tijdens het mondeling een gesprek zouden hebben over de verschillen tussen boek en film, waardoor ik die boeken dus wel móest lezen. Zo kwam ik er al lezende achter hoe prachtig de Duitse taal is, bijvoorbeeld Thomas Mann’s Der Tod in Venedig, en ook de verfilming was mooi. Zo kreeg ik het Duits niet opgelegd, maar heb ik het zelf ontdekt. Ik had het me zelf eigenlijk cadeau gedaan, door mezelf uit te dagen. En dat mondeling werd geen kat en muisspel, zoals dat vaak gaat bij overhoringen, maar een oprecht open gesprek dat soms een verhitte discussie werd: “De film een beter einde? Hoe kom je daarbij!” Zo wordt het vak van leraar ook veel leuker, denk ik dan.’
‘Dus als kinderen leerden wij ons naast school al jong te verhouden tot volwassenen.’
Kwaliteit boven kwantiteit
Toen zij aan het eind van de middelbare school op het HML haar profielwerkstuk moest maken, werd dat een leerzame ervaring, zegt ze. Omdat ze weer eens te laat was voor de deadline moest ze haar werkstuk over de Franse Commune in een paar dagen in elkaar flansen. En ze liet het ook nog uittypen door de typiste bij Studio Dumbar in Den Haag, waar ze een bijbaantje had, in ruil voor haar salaris. Wat voelde het ongemakkelijk, zegt ze, toen ze voor dat werkstuk een 9 kreeg, terwijl een vriendin voor het hare, waar ze bijna anderhalf jaar aan gewerkt had, slechts een 8 kreeg. ‘Eerlijk biechtte ik leraar Fred op hoe de vork in de steel zat en dat ik me er niet goed bij voelde. Hij keek me een tijdje aan met zijn schele oog, waar ik erg dol op was, en toen zei hij dat ik die negen had verdiend omdat ik in mijn epiloog had geschreven dat het mij was opgevallen hoe subjectief geschiedschrijving eigenlijk is. “Of je over dat inzicht anderhalf jaar doet of een paar dagen maakt mij niet veel uit, de meesten krijgen dat überhaupt nooit”, zei hij. Dat was een prachtige les in kwaliteit boven kwantiteit en inhoud boven vorm, dat ben ik mijn verdere leven, ook bij de televisie, nooit vergeten.’
Ze noemt televisie een prachtig medium, maar ze vindt dat de Nederlandse Publieke Omroep haar doelen van het bevorderen van kwaliteit, objectief informeren over inhoud, diversiteit en democratie onvoldoende serieus neemt. Bij de publieke omroep laat men zich te veel leiden door kijkcijfers en reclame-inkomsten, dezelfde criteria als die van de commerciëlen, zegt ze. ‘Het is zeker een mooi medium voor als je jong en nieuwsgierig bent, omdat je om er binnen te komen niet gehinderd wordt door ontbrekende diploma’s. En je kan er doorgroeien als je creatief en ondernemend bent. Op de kunstacademie leerde ik te weinig, vond ik, dus solliciteerde ik bij een productiebedrijf. Daar mocht ik als autodidact in de praktijk leren scenario’s te schrijven, regisseren en monteren en dat voor verschillende publieke omroepen. Maar interviewen vond ik toch wel het interessantste en dat matchte ook het beste met mijn openheid en nieuwsgierigheid – leren terwijl ik er ook nog voor betaald kreeg en dicht bij inspirerende mensen mocht zitten. Maar uiteindelijk brak het me toch op veel met mensen te moeten samenwerken met weinig kennis en wier motivatie vooral leek te zijn dat het cool was om bij televisie te werken, leuk om mee te pochen op feestjes.’
De wereld Draait Door
Bij het helpen opzetten van De Wereld Draait Door werd zij gepolst of ze naast Matthijs van Nieuwkerk de presentatrice wilde worden. ‘Ik vond dat ik daar te weinig ervaring voor had. Wel heb ik me laten overhalen om iets van De Jakhalzen te maken, dat programmaonderdeel was absoluut niet populair in het begin. Dat vond ik best lastig want in die tijd werd BNN en ‘Try Before You Die’ bijvoorbeeld populair en ik heb nooit veel op gehad met brutaal doen voor een camera. Dat vind ik te makkelijk, zo’n cameraploeg is altijd wat intimiderend en in de montage kun je alles naar je hand zetten. Na de regie van De Jakhalzen ben ik het ook zelf gaan presenteren, want ik heb er dan weer niets op tegen wanneer mensen zichzelf voor lul zetten om er wat humor en luchtigheid in te brengen. Toen mijn missie was geslaagd en De Jakhalzen populairder waren geworden, vond ik het tijd weer eens op te stappen, want pionieren vind ik toch het leukst. Ik heb ook nooit de ambitie gehad een BN’er te worden, dat is zo’n inperking van je vrijheid.’
De VARA vroeg haar nog het gezicht van de omroep te worden, maar ze zaten niet per se te wachten op programma’s over wetenschap en kunst die zij wilde maken, zegt ze. ‘Vreemd genoeg werd er bij de publieke veel naar de BBC gekeken, maar dat zij hun presentatoren daar in eerste instantie op inhoud uitzochten is nooit echt begrepen. Je kunt niets met geschiedenis of auto’s hebben maar door het enthousiasme en de kennis van Simon Schama, of de presentatoren van Top Gear, word je helemaal meegenomen. Ik vind presentatoren het beste wanneer ze ook je favoriete leraar hadden kunnen zijn.’ Ze is na DWDD dan ook meer in de luwte gegaan, bijvoorbeeld met het kunstprogramma Vrw. Zkt. Knst. voor het onvindbare kanaal Cultura 24, waarbij zij het maakproces vaak nog interessanter vond dan het eindproduct, zegt ze: ‘Overigens ging dat uiteindelijk alsnog naar NPO 2.’ Soms maakte ze nog wat op radio en televisie over muziek of wetenschap, werkte voor filmfestivals en sprak luisterboeken in, zoals Het pauperparadijs en delen van Het Raadsel Van Alles Wat Leeft, maar vaak vroegen mensen na haar vertrek bij DWDD toch bezorgd, vertelt ze, of het wel goed met haar ging, want ‘ze zagen me nooit meer op tv.’ ‘Dat was precies de reden dát het heel goed met me ging, maar gek genoeg geloofde, volgens mij, bijna niemand dat…’
Liefst een generalist
De belangrijkste reden dat ze bij de publieke omroep had willen werken, was haar wens om inhoudelijke, culturele en of wetenschappelijke programma’s te maken voor een breed publiek. En daar zelf wijzer door te worden, ‘liefst een echte generalist’. Generalisten zijn vaak de eiwitjes van organisaties, zegt ze, en hoe meer anderen gespecialiseerd raken, hoe belangrijker zij worden als verbindende schakel in de communicatie. ‘Generalisten zijn vaak degenen die anderen bij elkaar kunnen brengen en dat kan ook in de rol van presentator.’
De Dutch Design Week in Eindhoven zag Isolde Hallensleben als uitgelezen kans om ook het ontwerp van de talkshow eens onder de loep te nemen. ‘In decennia is er bizar weinig ontwikkeling en exploratie op dat gebied geweest; tafel of bureau, presentator, wat gasten en wat visuals, allemaal vrij conventioneel.’ Samen met ontwerpers probeerde ze tijdens een talkshow uit wat het effect was van verschillende talkshowtafels wereldwijd. De hoge top-down desk met skyscraper achtergrond van veel meestal mannelijke presentatoren in de VS bijvoorbeeld, ‘vrij intimiderend’, versus het zitje met palmen van Ellen DeGeneres in haar dagelijkse tv-praatprogramma, ‘gezellig voor een kletspraatje’, en nog weer andere uit andere culturen. Of ze liet een blinde designer de show ontwerpen, vertelt ze. ‘Iedereen geblinddoekt met een bolletje zwart sinaasappelijs en een blaaskwartet dat dwars door het publiek liep.’
Ook wilde ze Design Academy studenten aan TU/e studenten koppelen, zegt ze, want ze snapte er niet dat die niet meer samenwerken binnen een relatief kleine stad. En zo raakte ze ‘per ongeluk’ aan de praat met een man die later de ‘President’ van de universiteit bleek te zijn, zoals ze op zijn kaartje las dat onder in haar tas zat vastgekoekt aan een pakje zakdoekjes. Hij bracht haar in contact met een professor die bezig was iets nieuws op te zetten binnen de universiteit. ‘Ik liep drie maanden mee maar was al na een paar weken hooked, klaar met de televisie en klaar voor de volgende uitdaging. Vervolgens hebben we TU/e innovation Space opgezet, waarvoor we de eerste Higher Education Award van het Ministerie van OCW wonnen. Daarbinnen wilde ik een Art & Tech vak opzetten – wat mogelijk was geworden met het geld van die prijs, een vak waarmee ik kunst en kunstmethodes een prominentere rol mag geven binnen de technologieopleidingen. Dat allemaal, terwijl ik eigenlijk een volslagen leek was op dat gebied, alleen met wat kunstacademie als ondergrond. Maar wel met brede ervaringen en nog steeds heel nieuwsgiering. Ik ben het eiwitje dat al die specialismes kan verbinden.’
Montessorionderwijs
Haar broer, die meer structuur wilde en klassikaal onderwijs verkoos, is ongelukkig van school gegaan, vertelt ze, maar heeft zichzelf uiteindelijk leren programmeren. Hij heeft nu een topfunctie bij Microsoft, maar ze had hem haar ervaringen in het montessorionderwijs graag gegund. Het heeft te maken met veiligheid en vertrouwen dat je krijgt en mogen afgaan op je intrinsieke motivatie, zegt ze, ‘op dat waar je hart ligt’. Bij de televisie had het bij haar vaak om kunst en of wetenschap gegaan, maar ze zat enkele jaren geleden ook in de jury van de Academische Jaarprijs die een ton toekent aan wetenschappelijk onderzoek dat naar een breed publiek weet te communiceren. Ze zat daarin met onder anderen ontwikkelingspsychologe Juliette Walma van der Molen van de TU-Twente.
‘Uit nieuwsgierigheid ging ik eens mee naar een masterclass over onderwijsinnovatie die zij gaf voor docenten in het basisonderwijs. Ze gaf als voorbeeld een les over kikkers, waarbij de stof die de leerlingen moesten leren, op een A4’tje stond. In plaats van de conventionele manier om eerst klassikaal uitleg te geven, ze de tekst te laten lezen en ze er dan een proefwerk over te geven, gaf ze als optie dat de kinderen ook gevraagd kon worden om de ideale leefomgeving van de kikker te maken, met bijvoorbeeld karton of getekend op papier. Leerlingen gaan de tekst dan onderzoekend lezen – niet omdat het moet voor een proefwerk, en vervolgens met de informatie aan de slag – waardoor ze de informatie ook beter onthouden. Leraren in de masterclass wierpen tegen dat het veel meer werk was waarop ik reageerde dat het leuker én minder werk was om nieuwsgierig rond te lopen en strategisch vragen te stellen dan om – voor de zoveelste keer – een verhaal af te draaien over de kikker. Voor mij als montessorikind was het onbegrijpelijk dat leraren niet begrepen dat de methode die ze beschreef met onderzoekend leren – het uitgangspunt van studeren nota bene – en nieuwsgierigheid van leerling én docent zowel effectiever als leuker was. De essentie van montessori, voor mij, is: leerkracht observeert de activiteiten van kinderen om erachter te komen waar zij behoefte aan hebben en reikt vervolgens materiaal aan om in die behoefte te voorzien. Het is precies waarom ik als leerling steeds meer van leren hield – en wat me trouwens in mijn huidige functie zo ontzettend veel voldoening geeft. Gelukkig moest Juliette er om lachen dat ik me ermee ging bemoeien. Wat ik toen nog niet wist en inmiddels een beetje, is dat onderwijsinnovatie een lange, hobbelige weg is. Maria Montessori, Juliette Walma van der Molen en Isabelle Reymen, grondlegger en directeur van TU/e innovation Space, zijn mijn helden op dat hobbelige pad.’
‘Maria Montessori, Juliette Walma van der Molen en Isabelle Reymen zijn mijn helden op dat hobbelige pad.’
Halfbroertjes en -zusjes
Toch denkt ze dat ze die nieuwsgierigheid ook al van thuis mee had gekregen, van haar ouders die almaar bleven studeren en het in hun vak steeds maar weer hadden over nieuwe interessante casussen, medisch of juridisch. Maar met die nieuwsgierigheid en al dat gewissel van interesses en banen is ze zelf nooit tot kinderen gekomen, zegt ze. ‘Zelf kinderen krijgen is voor mij nooit een vanzelfsprekendheid geweest, hoe mooi ik het werken met en voor kinderen ook vond. Ik denk dat het vooral te maken heeft met mijn levensloop. Toen mijn ouders gescheiden waren en opnieuw kinderen kregen, heb ik mijn halfbroertje en -zusje mee opgevoed, ook omdat mijn ouders zo druk waren met studeren of werken. Toen dacht ik al wel eens dat als ik zelf kinderen zou krijgen, dat ik er dan heel bewust voor zou willen zorgen. Daarna kreeg ik een partner die al kinderen had en vond ik dat we er niet per se nog kinderen bij hoefden krijgen. Zo is het eigenlijk gebeurd, nooit bewust, maar het kwam er niet van. Maar ik ben nog steeds heel goed met kinderen, met neefjes en nichtjes bijvoorbeeld – ze zouden ook mijn eigen kinderen kunnen zijn. En ik heb nu mijn studenten bij wie het soms ook een beetje zo voelt.’
Maar al geeft ze een master vak met challenged based learning, ‘eigenlijk een vorm van montessorionderwijs’, ze gelooft niet in one size fits all in het onderwijs. Isolde: ‘Ik geloof dat sommige kinderen of studenten meer een andere structuur of meer klassikaal onderwijs nodig hebben, ook op de universiteit. Sommigen willen bijvoorbeeld alleen maar, bijna autistisch, specialiseren. Sommigen willen zich in één of twee gebieden specialiseren én met anderen leren samenwerken, op onze universiteit T- of π-shaped engineers genoemd. Anderen willen juist breed en de communicatie opzoeken – de eiwitjes. Geef jongeren de keuze, want het gaat om keuzemogelijkheden, dezelfde diversiteit die de Publieke Omroep hoger in het vaandel zou moeten hebben. En die ook de achterliggende gedachte van Artikel 23 van de grondwet is. Mijn vriend heeft vrijeschool gedaan en daar zitten ook weer interessante aspecten aan. Het is juist leuk om van al die verschillende mogelijkheden iets mee te kunnen pikken.’