‘Strafrecht is sociale advocatuur’
Tekst: Paul Op Heij
Ze is strafrechtadvocaat en hecht belang aan het menselijke aspect van haar vak. Een klik en vertrouwen zijn er belangrijker dan rijk worden, meent Anka Knol, oud-leerling van Montessori College Twente in Hengelo. ‘Ook al zullen sommige collega’s Coornhert1 nauwelijks kennen, ze denken vergelijkbaar, anders waren ze wel op de Zuidas gaan werken.’
Of we als samenleving het strafrecht voldoende als een gezamenlijk leerproces zien? Of we het educatieve element ervan genoeg gebruiken? Nee zeker niet, zegt Anka Knol, er wordt in Nederland veel gepraat over strafrecht, maar vooral op een repressieve manier, primaire reacties, in politiek en media, reacties die de verontwaardiging in de samenleving alleen maar voeden. Gekozen invalshoeken zijn meestal sensatie en politieke belangen: ‘Harder aanpakken, harder straffen!’ Politici en media zouden juist meer moeten uitleggen hoe het juridisch zit en hoe criminologen het zien, meent zij. ‘Het leidt tot politieke keuzes die niet wenselijk zijn, ook niet voor de samenleving zelf.’ Natuurlijk zijn er ook betere voorbeelden.2 Maar vooral politici hoor je te vaak zeggen dat iets ‘niet uit te leggen valt’ aan de samenleving, terwijl dat onzin is, zegt ze, want zo ingewikkeld is het niet. ‘Niet hoe het strafrecht zelf werkt, niet waarom mensen bepaald gedrag vertonen. En natuurlijk is het goed dat we meer oor en oog hebben voor slachtoffers, maar als de persoon van de verdachte daardoor ondersneeuwt en niet meer als mens gezien wordt, dan blijven we even ver van huis.’
Strafrechtadvocatenkantoor
Ze weet niet meer waarom ze destijds voor de Universiteit van Amsterdam koos om rechten te studeren, maar inmiddels weet ze dat de Vrije Universiteit minder wit is, meer gemixt – ‘wellicht had de VU me qua mensen meer aangesproken.’ Ze werkte tijdens haar studie als buitengriffier bij de rechtbank Rotterdam en studeerde af aan de UvA in 2015. Daarna heeft ze gewerkt als trainer/opleider gevangenispersoneel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen; als secretaris van verschillende Commissies van Toezicht bij de rechtbank Utrecht waar beklagzaken3 worden behandeld; om uiteindelijk strafrechtadvocaat te worden. Ze werkte ruim drie jaar als advocaat bij Plasman Advocaten in Amsterdam en sinds afgelopen september als zelfstandige.4
‘De regel zou moeten worden dat het jeugdstrafrecht van toepassing is op iedereen onder de 23, tenzij.’


Anka Knol: ‘Ja een gedurfde stap, want je gaat ondernemen. Ik heb natuurlijk wel contact met collega’s, dus mocht ik met een zaak zitten waarover ik twijfel, dan “even met elkaar sparren”, zoals dat heet. Ik verleen bijstand aan zowel meerder- als minderjarigen in strafzaken en detentiezaken5. Het Wetboek van Strafrecht geldt voor iedereen, maar bij de “afdoening” in strafzaken wordt onderscheid gemaakt tussen straffen en maatregelen voor minder- en meerderjarigen, jeugdstrafrecht en volwassenstrafrecht. Het adolescentenstrafrecht is de toepassing van het jeugdstrafrecht op 18 tot 23-jarigen. Een enkele keer wordt een minderjarige behandeld volgens het volwassenenstrafrecht, maar alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. De RSJ, de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, pleit voor meer toepassing van het adolescentenstrafrecht en afschaffing van de mogelijkheid om een minderjarige als meerderjarige te berechten. De regel zou moeten worden dat het jeugdstrafrecht van toepassing is op iedereen onder de 23, tenzij. Tot die leeftijd bestaat vaak nog de kans op pedagogische beïnvloeding en ook biedt het meer mogelijkheden voor maatwerk passend bij de ontwikkelingsfase. Je moet je ook realiseren dat zo’n 18-jarige, behandeld volgens het volwassenenstrafrecht, opgesloten wordt in een penitentiaire inrichting, en dus geen justitiële jeugdinrichting, bij oudere en “zware” jongens van 30 of 40. Dat maakt indruk op zo’n jeugdige, zeker als het de eerste detentie is, en ook zou het kunnen leiden tot negatieve beïnvloeding. En als iemand daar eenmaal zit, is het voor een advocaat moeilijk om ‘m naar een jeugdinrichting te laten overplaatsen en om te pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zowel de officier van justitie als de rechter passen nog altijd de regel toe: 18 plus behandeling tenzij. Zonder bijzondere omstandigheden is het dan vechten tegen de bierkaai.’
Montessoribasisschool ’t Heem
Ze begon op een katholieke basisschool, maar halverwege switchte ze naar openbare montessoribasisschool ’t Heem in Hengelo. Wat montessori betreft, staat haar meer bij van die resterende jaren op ’t Heem dan van haar middelbare schooltijd op Montessori College Twente, ook in Hengelo. Ze herinnert zich het verschil tussen die twee basisscholen, dat ze op de katholieke in een U-vorm zaten, op ’t Heem met verschillende jaarlagen bijeen en in groepjes. Van de middelbare herinnert ze zich minder van montessori, ja ook wel die groepjes, maar verder kan ze niets typisch noemen. ‘Maar ik kan mijn middelbare school ook niet zo vergelijken als mijn basisscholen, ken ervaringen op niet-montessorischolen nauwelijks anders dan van horen zeggen, van leeftijdgenoten.’
Eén docente die ze zich goed herinnert van ’t Heem is Sylvia Nikijuluw, inmiddels gepensioneerd, weet ze, want ze zocht haar op, via LinkedIn. Niet dat het hele concrete zaken zijn die ze zich van haar herinnert, zegt ze: ‘Het is meer een positief gevoel dat me van haar is bijgebleven.’ Het montessorionderwijs paste beter bij haar, meent ze, want ze was altijd al een ‘vrij zelfstandig type’, ook thuis, als op één na jongste kind van vier, de oudste twee halfbroer en halfzus, negen en elf jaar ouder. Ook háár vader scheidde al vroeg van haar moeder. Vandaar dat zij vanaf haar vijfde, samen met haar broers en zus, opgroeide bij haar moeder, van Turkse komaf, uit Eskisehir in Centraal-Anatolië. ‘Mijn moeder heeft ons niet met geloof opgevoed, maar wel met de Turkse cultuur. Ik denk dat veel kinderen met gemixt bloed dat hebben, met het ene been hier met het andere daar. We gaan niet jaarlijks naar Turkije, zoals veel families, maar we zijn van plan dit jaar te gaan, met alle kinderen – mijn moeder is niet iemand die elk jaar terug wilde naar haar geboorteland. Ik ging altijd ook wel naar mijn vader toe, maar dat was slechts één keer in de twee weken, de bekende “weekendregeling” die veel kinderen uit die tijd zich zullen herinneren met gescheiden ouders.’
Montessori College Twente
Ze weet eigenlijk niet goed wie er het meeste invloed heeft gehad op de keuze om de kinderen naar een montessorischool te doen. Ze kan zich wel herinneren dat het te maken had met haar broertje, met wie het niet zo lekker liep op die katholieke school, meer een gemixte school dan ’t Heem. Ze kan zich ook herinneren dat ze het zelf op dat moment niet wilde, om mee te verkassen, maar achteraf gezien, is het misschien toch wel beter geweest, omdat montessori beter bij haar paste, zegt ze. ‘Volgens mijn moeder zei ik al vanaf mijn eerste woordjes: “Ikke zelf doen.” Ik ga niet zo goed op dat andere mensen mij vertellen wat ik moet doen, wil liever eigen keuzes kunnen maken en zelf verantwoordelijkheid dragen. Ik denk dat dat al in mij zat en dat het montessorionderwijs het alleen maar versterkt heeft.’
Montessori College Twente was een snel groeiende school in de jaren dat zij er zat, vertelt ze. ‘Je had het montessoricollege en ’t Bataafse kamp bijeen in één gebouw, een kleine en een grotere vleugel, via een gang verbonden als ik ‘t me goed herinner. Het Bataafse kamp zat eerst in de grote vleugel, het montessoricollege in de kleine, want had eerst slechts onderbouwklassen. Vanaf de vierde moest je over naar een andere school en velen kozen voor ‘t Bataafse kamp, naar de grote vleugel dus. Ik was van de eerste lichting die op het montessoricollege kon blijven, omdat de school toen ook vier havo en vwo kreeg, en de jaren daarna dus ook vijfde en zesde klassen – ik deed vwo. Montessori groeide snel en ’t Bataafse kamp kromp, vandaar dat de scholen, ergens halverwege mijn bovenbouw, wisselden van vleugel.’
Ze herinnert zich dat ze eigenlijk helemaal niet zo goed was in taal of talen, terwijl nu als advocate taal haar vak is. Haar plezier in taal is pas veel later ontstaan, zegt ze. ‘Mijn moeder, van beroep tolk-vertaler nota bene, heeft ons helaas niet tweetalig opgevoed, Nederlands-Turks. Ze was destijds, toen nog zo gedacht werd, bang dat de tweetaligheid ons Nederlands zou schaden. Ik moet toegeven dat ik op de middelbare school over het geheel niet zoveel uitgevoerd heb; ik liep de kantjes er van af, was als puber eigenzinnig en een rebel, lag in de clinch met leraren en de conciërge. Ik rookte jointjes, soms in de tussenuren en was alleen maar bezig met overgaan, dan zag ik het volgend schooljaar wel weer verder. Die aanpak werkte tot in 6 vwo; toen ging het fout en zakte ik. Ik heb mijn diploma een jaar later op het vavo gehaald, daar hoefde ik alleen maar Nederlands en Engels wat op te halen en kon er een bijbaantje naast doen, in de Grolsch Veste, bij de technische helpdesk van Ziggo. Toen ik mijn diploma binnen had, ben ik naar Amsterdam verhuisd om rechten te gaan studeren.’
‘Ik denk dat dat al in mij zat en dat het montessorionderwijs het alleen maar versterkt heeft.’
Strafrechtgeschiedenis
Het is zo’n typische vraag waar je een antwoord op moet vinden als je gaat solliciteren, wat je drijfveren zijn, zegt ze. ‘Ik had op mijn dertiende besloten dat ik strafrechtadvocaat wilde worden. Dat is een specifieke keuze op al jonge leeftijd. Sommigen zouden zeggen dat ik die met de paplepel ingegoten heb gekregen; mijn vader heeft me wel eens verteld dat ik als kind al wilde weten wat die boeven gedaan hadden, als hij thuis eens iets vertelde of dossiers aan het lezen was. En ik heb tijdens mijn studie ook zeker steun gehad aan onze interessante gesprekken over casuïstiek. Hij is sinds twee jaar gepensioneerd, was strafrechtadvocaat, officier van justitie en daarna strafrechter, in Almelo en Amsterdam.’ Maar ze gelooft toch ook dat het altijd al in haar zat, die drang om op te komen voor de onderliggende partij. ‘Anders dan mijn middelbare school heb ik mijn studie rechten vanaf het begin serieus aangepakt. Al moet ik toegeven dat ik me van Coornhert weinig kan herinneren, of ik er überhaupt iets over gehoord heb in mijn opleiding. We hebben in de opleiding niet uitgebreid stilgestaan bij de geschiedenis van het recht.6 Strafrechtfilosofie was ook geen standaard vak meer, ik heb het gedaan tijdens een honoursjaar, als extra dus. Rechten gaat vooral over de huidige wet- en regelgeving en veranderingen die er aan komen.’
Opvallend dat aankomend juristen weinig leren over hoe ons juridisch denken zich ontwikkeld heeft, hoe de eerste tuchthuizen in Nederland ontstonden, eind 16e eeuw, het Rasphuis voor mannen in Amsterdam bijvoorbeeld, waar de bewoners op voorspraak van die Dirck Coornhert een vak leerden. Opvallend ook als de opleiding strafrecht nauwelijks leert hoe het cellulair gevangeniswezen, de eenzame opsluiting, halverwege de 19e eeuw, werd overgenomen van de Verenigde Staten. Anka Knol: ‘Ik weet inmiddels dat Coornhert en de latere Coornhert Liga invloedrijk zijn geweest in de Nederlandse strafrechttraditie. Sterker nog: we kunnen er nog steeds veel van leren, want als je kijkt hoe het strafrecht momenteel alsmaar strenger wordt en hoe het gevangeniswezen is, zitten we in de kern nog steeds in een nauw kader van straffen. Natuurlijk is er in het strafrecht ook aandacht voor hoe mensen tot strafbare feiten komen, maar we zouden er nog meer oog voor moeten hebben. Het humanistische mensbeeld van Coornhert, dat mensen zich kunnen beteren, zó basaal, is iets wat je niet kwijt mag raken. Ik denk dat de meeste strafrechtadvocaten zich dat wel realiseren, ook al kennen ze Coornhert nauwelijks, je hebt in het vak te maken met mensen en dan ontwikkel je het vanzelf. Ik zie mijn cliënten vooral als mens, met ouders, kinderen en een persoonlijk leven. Als je als advocaat bakken met geld wilt verdienen, dan ga je op de Zuidas werken. Strafrecht is sociale advocatuur.’

Gevoel voor rechtvaardigheid
Niet dat ze nog veel omgaat met klasgenoten van de middelbare, maar af en toe heeft ze wel nog contact, vertelt ze. Begin dit jaar zelfs meer, omdat een van haar beste vrienden van toen, Tim Dollekamp, ook rechten in Amsterdam en net begonnen als advocaat, overleed. ‘Ja best heftig. Het was een mooie uitvaart waar ik veel oude klas-en schoolgenoten weer trof. Nee, geen close contact meer met klasgenoten; je zou nog kunnen denken dat het met mijn jaar op de vavo te maken heeft, omdat we niet samen het diploma haalden. Toch denk ik niet dat dat de reden is. Met Tim en een paar anderen ging ik destijds om, maar met de rest weinig. Ik was nooit een groepsmens, ben altijd meer geïnteresseerd geweest in mensen die een beetje buiten de boot vallen. Ik had toen al meer feeling met mensen die anders zijn, de underdogs. Natuurlijk is de verleiding van het cliché groot, om het een sterk gevoel voor rechtvaardigheid te noemen, maar misschien moet je het toch in die richting zoeken.’
Ze heeft stage gelopen – vrijwillig, want in de universitaire rechtenstudie niet in het vaste curriculum, bij het kantoor van de bekende Nederlandse strafrechtadvocaat Gerard Spong, die en public regelmatig uitlegt dat strafrecht niet alleen over mensen ondersteunen gaat, ook over de rechtsstaat verbeteren, via gecompliceerde zaken tegen zware criminelen bijvoorbeeld. Iets waarvan alle burgers meeprofiteren, omdat rechtsontwikkeling ieders rechtspositie ten opzichte van de overheid kan versterken. Toch vindt zij dat in haar eigen werk van secundaire orde. ‘Natuurlijk kan je als advocaat invloed hebben op dat vlak maar voor mijn gevoel lever ik in beginsel vooral een bijdrage op individueel niveau.’ Gerard Spong deed recentelijk een omstreden uitspraak in de documentaire Blauwe ballen en andere verkrachtingsmythes van Sunny Bergman. ‘Ik moet zeggen dat ik het punt van Spong – hoewel wat ongelukkig geformuleerd – wel begrijp. Volgens mij had hij het niet over de schuldvraag maar over het samenspel van menselijk gedrag in zulke gevallen. Je zou kunnen zeggen dat mensen, wanneer over hun grenzen wordt gegaan, kiezen voor flight, fight, freeze of fawn. Welke reactie het wordt, hangt sterk af van de persoon en hangt ook samen met iemands mentale en fysieke weerbaarheid. Het is een vaardigheid om voor jezelf op te komen, je uit te spreken en eventueel fysiek te verzetten als mensen over jouw grenzen gaan. Sommige mensen hebben – om uiteenlopende redenen maar vaak door ervaringen in het verleden, die vaardigheid niet of in mindere mate ontwikkeld. Weerbaarheid hangt samen met “on”-zekerheid en gevoel van eigenwaarde. Aan de andere kant zijn er mensen die pusherig zijn, gemakkelijk over iemands grenzen gaan of juist niet goed in staat om die grenzen te lezen bij een ander. Het is die combinatie die kan leiden tot een strafzaak over een verkrachting – zonder gebruik van of dreiging met geweld. Deze dynamiek staat los van de schuldvraag en is vooral een feitelijke constatering over hoe zo’n situatie kan ontstaan. Het is geen toeval dat slachtoffers in dergelijke zaken vaak al kwetsbaar zijn.’
Voordeel gemengde afkomst
Voor de grotere veranderingen in het recht of strafrecht is de politiek verantwoordelijk, want regering en parlement maken de wetten. Ze heeft er nog steeds interessante gesprekken over met haar vader, die ook in Amsterdam woont, al zit hij er niet altijd op te wachten als zij bij hem aanschuift aan tafel. ‘Ik denk wel dat ik als strafrechtadvocaat een voordeel heb afkomstig als ik ben uit een gemengd gezin, vader autochtoon, moeder van Turkse komaf. Ik heb contact gemaakt met verschillende milieus, heb in de coffeeshop gehangen, niet op de hockeyclub, als dochter van een rechter. Al hoefde mijn moeder mijn vader niet met beide benen op de grond te houden, dat kon hij zelf wel, afkomstig uit een boerengezin.’ De vraag over een eventueel voordeel als vrouw, om makkelijker contact te kunnen maken met zoveel vrouwelijke officieren van justitie, lacht ze hartelijk weg: ‘Nee, het is echt niet mijn ervaring dat vrouwen onderling beter met elkaar omgaan dan mannen of dat ze menslievender zouden zijn. Als je het abstract bekijkt, kan je constateren dat sinds er in Nederland meer vrouwen bij de rechterlijke macht werken, er strenger gestraft wordt, alhoewel ik niet denk dat daar een verband ligt. Enkele decennia geleden hadden we hier nog een mild strafklimaat, vergeleken bij omliggende landen, tegenwoordig een van de strengste. In theorie past de rechter wel de wet toe, maar in de praktijk is het een interpretatie van de wet. En interpreteren is mensenwerk, dus beïnvloedbaar, door maatschappelijk klimaat, media en politiek.’
‘Het humanistische mensbeeld van Coornhert, dat mensen zich kunnen beteren, zó basaal, is iets wat je niet kwijt mag raken.’
Qua gemeten cijfers is er minder criminaliteit dan 30 jaar geleden, al is de aard ervan wel veranderd, de verhouding lichte – zwaardere criminaliteit. En het blijft de vraag of je wel alles gemeten hebt, niet alles haalt de politie- en rechtbankstatistieken. ‘Ja, het blijft de vraag hoe representatief ze zijn. Als de politie personeelstekorten heeft, wordt er minder opgespoord. Statistieken zijn ingewikkeld en relatief. Mijn interesse ligt vooral bij strafzaken waarin menselijk gedrag een rol speelt, geweld en zeden en dus minder bij financieel strafrecht. Zo behandel ik weinig “witte-boordenzaken”. Op die zaken wordt minder heftig gereageerd; men lijkt het minder ernstig te vinden, terwijl het om grote financiële belangen gaat en er sprake kan zijn van grootschalige oplichting of fraude. Dergelijke criminaliteit wordt verhoudingsgewijs ook minder zwaar bestraft. Misschien heeft dat er ook mee te maken dat de rechterlijke macht zich makkelijker in dat soort types herkent dan in verdachten van de “straat”. Wat me doet denken aan het onderzoek van Investigo, in De Groene Amsterdammer, waarin geconcludeerd werd dat je er als lager opgeleide met een migratieachtergrond voor hetzelfde misdrijf slechter vanaf komt dan hoogopgeleiden zonder migratieachtergrond. Je wordt vaker vervolgd, vaker schuldig verklaard en krijgt sneller een gevangenisstraf dan een taakstraf of geldboete. “Klassenjustitie” noemde het onderzoek het. Diversiteit is een thema waarop nog veel winst te behalen valt; de rechterlijke macht is nog veel te wit. Ik zie dat als een van de oorzaken voor deze vorm van institutionele racisme, wat veel advocaten in de praktijk zien en dit onderzoek bevestigde. Als levenservaring en kennis vooral afkomstig zijn uit een bepaalde sociale bubbel, is het moeilijk om mensen, verdachten, te begrijpen die ergens anders vandaan komen, andere omgangsnormen hebben en anders denken en handelen. In een strafzaak kan dat invloed hebben op de aannemelijkheid van iemands verhaal en op de vraag of iets “wettig en overtuigend bewezen” kan worden. Het OM en de advocatuur zijn al redelijk divers, de rechtspraak roept het wel, maar je ziet er in de praktijk nog maar weinig van terug, terwijl er toch voldoende aanwas is van universitair opgeleide Nederlanders met een migratieachtergrond. Ik denk dat de selectieprocedure in de Rechtspraak er ook een rol in speelt. Als je mensen zoekt die zijn zoals jij, dan zullen andere mensen er moeilijk doorheen komen.’
Misdaad en straf
Misdaad en straf7 is een klassieke misdaadroman van de Russische schrijver Dostojewski met daarin veel psychologie van de dader. Vindt zij dat je als strafrechtpleiter veel psychologische bagage moet hebben om het vak goed uit te kunnen oefenen? ‘In eerste instantie moet je in sociaal opzicht flexibel en weerbaar zijn. Een sociale kameleon zodat je met allerlei verschillende cliënten goed kan omgaan om hen de beste bijstand te kunnen leveren. Psychologie en psychiatrie zijn overigens ook zeer relevant nu in strafzaken ook regelmatig gedragsdeskundige rapportages worden uitgebracht en stoornissen een rol kunnen spelen bij een delict en voor de vraag of bijvoorbeeld de maatregel ter beschikking stelling, tbs, aan de orde is.’
Nee, op dit moment heeft ze geen andere ambitie dan strafpleiter zijn, zegt ze, ze geniet vooral van alles wat ze leert en van de verscheidenheid en dynamiek in haar werk. ‘Ik ben veel onderweg, naar rechtbanken, gevangenissen, politiebureaus en andere instanties, terwijl je als rechter meer een kantoorbaan hebt, vooral aan het lézen bent. Voor een rechter zijn de zittingen het meest spannende onderdeel van de week. Mijn vader heeft wel eens gezegd: “Ik spreek jou nog wel, over twintig jaar, als je meer behoefte hebt aan wat meer rust in je leven.” Officier van justitie zou me dan nog meer aanspreken, daar zit meer spanning. Het OM is echter wel een hiërarchische en politieke organisatie, waar ik niet zo van ben. Ik ben als strafrechtadvocaat wel idealistisch: dat we meer in termen van herstelrecht moeten denken en werken. Mensen meer met elkaar in gesprek brengen, slachtoffers en daders, en meer aandacht voor oorzaken van bepaald gedrag. Alleen zo komen we dichter tot elkaar. Het strafrecht an sich, waarbij door een rechter een straf wordt opgelegd, biedt geen duurzame oplossing voor verstoorde situaties of relaties. Mediation is een vorm van herstelrecht die steeds meer wordt ingezet. Partijen die met elkaar om tafel gaan, de ruimte krijgen hún kant van het verhaal te vertellen en eventueel afspraken voor de toekomst te maken. Als advocaat kan ik daartoe aanzetten of een verzoek doen. Het komt niet in plaats van strafoplegging, maar de rechter moet er wel rekening mee houden bij de beoordeling van de zaak. In mei van dit jaar is een documentaire uitgebracht van de KRO/NCRV, Vergeven of vergelden? waarin te zien is hoe twee strafrechtadvocaten stilstaan en strijden voor meer menselijkheid in het strafrecht. Ik raad het iedereen aan die het nog niet gezien heeft.’

Crisis in gevangeniswezen
We moeten niet vergeten dat we in Nederland, in vergelijking met omliggende landen, relatief weinig gevangenen hebben: de gemiddelde bezetting is zo’n 9.000, zo’n 70% ondergaat een straf van minder dan drie maanden waarvan een kwart zelfs maximaal twee weken. ‘Maar juist die kortdurende straffen richten veel schade aan. Mensen raken er hun baan door kwijt, hun woning of zelfs partner en gezin. En in twee of drie maanden kun je in de praktijk qua re-integratie niks voor elkaar krijgen. Hierdoor richten die korte straffen veel detentieschade aan, zoals dat wordt genoemd, en komen mensen er slechter uit. Geen werk, geen inkomen en geen woning zijn juist weer risicofactoren voor het plegen van strafbare feiten.’
‘Zeker voor jongere cliënten kun je als advocaat ook pedagogisch echt wel iets betekenen.’
Momenteel speelt een capaciteitsprobleem in het gevangeniswezen, personeelstekorten en daardoor minder mogelijkheden om cellen in gebruik te nemen – niet direct een cellentekort. ‘Deze crisissituatie had men kunnen zien aankomen en is het gevolg van politieke keuzes. De afgelopen twee decennia zijn in Nederland zo’n 30 gevangenissen gesloten. Het personeelstekort in het gevangeniswezen speelt al jaren. En er is ook al jaren die tendens van zwaarder straffen. Daar komt bij dat de politiek in 2021 – ondanks forse kritiek van professionals en deskundigen – de regeling “voorwaardelijke invrijheidstelling” heeft ingekort en mensen hun straf dus langer uitzitten. Deze crisissituatie wakkert momenteel de discussie aan om te kiezen voor alternatieven voor met name korte detentie, zoals de taakstraf of een elektronische detentie. Alternatieven waarvan is aangetoond dat ze ook effectiever zijn. Misschien kan crisis in dit repressieve klimaat zo toch nog leiden tot minder repressieve sancties. Want zeker voor jongere cliënten kun je als advocaat ook pedagogisch echt wel iets betekenen, voor hun vertrouwen ook. Misschien is dat wel het mooiste van mijn baan, een beetje vergelijkbaar met die van leraar, dat je functie en menszijn niet altijd hoeft te scheiden.’8