Wanneer Montessori zich wil verdiepen in de opvoeding van ‘normale’ kinderen, schrijft ze zich in 1901 weer in op de universiteit. Daar studeert ze naast antropologie en psychologie, ook filosofie. Ze raakt bekend met het werk van filosofen als Aristoteles, Kant en Schopenhauer. Het beïnvloedt haar denken, bijvoorbeeld over de rol van vrijheid, moraal of kennisleer in het onderwijs. Maar in tegenstelling tot andere academische filosofen, marginaliseert Montessori de inzichten die kinderen haar geven niet. Montessori plaats kinderen boven de abstracte filosofieën die ze bestudeerde. Sterker nog, zij schrijft haar methode eerder toe aan inzichten van kinderen dan aan die van filosofen die ze bestudeerde of aan zichzelf. 

(Montessori, M. (2012). The 1946 London lectures. Montessori Pierson Publishing Company. p. 7)

‘Hoewel deze methode mijn naam draagt, is het niet het resultaat van de inspanningen van een groot denker die zijn eigen ideeën heeft ontwikkeld. Mijn methode is gebaseerd op het kind zelf.’