Tekst: Paul Op Heij. Juni 2022

Michael Spitzer, hoogleraar Muziek aan de Universiteit van Liverpool, maakt in De muzikale mens duidelijk waarom westerlingen muzikaal vervreemd raakten van natuurgeluiden.1 ‘Maar onze historische fascinatie met vogelzang belichaamt onze nostalgie naar de verloren muzikale natuur die in onze cultuur rondspookt.’

Zoals taalkundige Noam Chomsky de relatie tussen hersenen en taal verduidelijkte, zo bevat ons brein ook een zwarte doos voor muziek. Kinderen worden geboren met aanleg voor muziek, maar ontwikkelen die van hun eigen cultuur; geboren op Java of in Ghana, internaliseren zij complexere toonschalen en ritmische patronen die voor ons onregelmatig of ‘onnatuurlijk’ klinken. Michael Spitzer maakt duidelijk hoe ‘de reikwijdte’ van onze muziek, via het notenschrift, ‘versmalde’. Volgens hem één van de twee sleutelkenmerken van westerse muziek. Het tweede is dat we steeds minder muziek maken en er alleen nog maar naar luisteren.

Muziekkolonialisme

Klassieke Griekse muziek kwam via het Romeinse Rijk samen met Joodse psalmen en koorzang. De reden waarom in de muziek van zowel het Romeinse Rijk als bijvoorbeeld China onregelmatigheid van intervallen verdween, is dat beide grootmachten geregeerd werden door bureaucratie en standaardisatie. In Europa, schrijft Spitzer, kwamen daar in de middeleeuwen nog de christelijke kerkvaders overheen die muziekinstrumenten als zondig beschouwden en het Latijn dat lang via de zang de muziek overheerste. Vóór de renaissance was Europa op muziekgebied dan ook vrij armoedig, meent hij, vergeleken bij muzikale grootmachten als de Gupta’s in India, de kalifaten van Omajjaden en Abbasiden in het Midden-Oosten en de Song-dynastie in China.2

Hoe kon westerse muziek dan toch de wereld veroveren? Spitzer: ‘De drie “killerapps” van de westerse muziek zijn de afzonderlijke noten, het notenschrift en meerstemmigheid. Deze zouden in de periode tot 1600 meer en meer de westerse muziek gaan definiëren en ze ontbraken in de andere grote muzikale beschavingen, die elk andere dimensies benadrukken die nu juist in het Westen zijn genegeerd. De islamitische wereld had de versiering. India had de emotie, verbonden met een ultra verfijnde smaak. China zette kleur, of timbre, in het centrum van zijn muziek.’ Hij behandelt de vier beschavingen als cross culturele ontmoetingen of ‘botsende biljartballen’, maar spreekt ook van muziekkolonialisme. Door het notenschrift werd de westerse melodie niet alleen kaler maar muziek ook iets van het papier, iets abstracts waar betekenis in gelegd kon worden, ‘los van plaats en gemeenschap.’ Islamitische muziek bijvoorbeeld, behield via haar versiering meer dat ‘gemeenschappelijke’, wat veel westerlingen dan weer onvolwassen noemden –Spitzer verwijst voor westers superioriteitsgevoel naar cultuurcriticus Edward Said.3

Ode an die Freude

Terwijl westerse muziek een snarencultuur is –met rekenkundige verdeling van snaarlengtes, hebben bijvoorbeeld Indonesië en China een klokken- en gongcultuur, met akoestische deeltonen, die meer uitnodigen tot deelname, meent Spitzer. De in zijn land geïmporteerde Balinese gamelans behoren tot de populairste instrumenten van het Britse muziekonderwijs, om coördinatie en teambuilding bij te brengen. China had al eeuwen eerder dan Europa chromatische toonladders en toetsenborden en produceert tegenwoordig driekwart van de piano’s in de wereld; pianospelen is er net zo populair als in Japan en Zuid Korea. Westerse klassieke muziek is er een statussymbool van de middenklasse. Toch is ze meer dan dat, schrijft Spitzer, want ze sluit ook aan bij ‘het onderdrukken van het individuele bewustzijn’ van Aziaten, dat typische ‘pad naar identificatie met de natuur.’ Waar Beethovens Ode an die Freude voor westerlingen een overwinning van het zelf is –denk ook aan het Europese ‘volkslied’, belichaamt ze voor Aziaten onbaatzuchtigheid.

1. ‘Menselijke muziek is in wezen sociaal en collectief en wat wij van apen als medezoogdieren hebben gekregen, is groepsgeest. Vogels hebben dat niet, omdat 90 procent solo of als monogaam paar zingt,’ schrijft Spitzer in De muzikale mens. Een wereldgeschiedenis (2020).
2. Afrika bezuiden de Sahara, met zijn ritmische muziek, ontbreekt als muziekbeschaving, vooral omdat er weinig van werd opgeschreven.
3. Said, Edward (1993), Cultuur en imperialisme, Uitgeverij Atlas, en Oriëntalisten (2005), Uitgeverij Mets & Schilt.