Vrijheid en medeverantwoordelijkheid
Tekst: Paul Op Heij. Maart 2022
Als ‘geesteswetenschapper’ is het vaak een verademing te lezen over natuurwetenschappen, omdat die teksten zoveel nuchterder zijn. Zelfs al betreft het columns als die van wiskundige Ionica Smeets in Superlogisch.1 En Victor Kal maakt filosoof Spinoza alleen nog maar nuchterder.
Smeets geeft in Superlogisch tips om grote getallen in bijvoorbeeld de miljoenennota voorstelbaar te maken, wijst op het belang van goed kunnen schatten en legt de elfproef voor burgerservicenummers uit. Ze schrijft over bolstapelingen, misleidende reclameacties, ecologische rekenfouten en waarom het beter is iets langzamer te rekenen en dan wel te begrijpen wat je aan het doen bent. Over schijndata, zelfversterkende feedbackloops en het neutraal verstrekken van medische informatie. En bij dat laatste de vraag of mensen met zulke specialistische gegevens wel om kunnen gaan, of ze die binnen laten komen zoals bedoeld of dat hun emoties er mee aan de haal gaan. Waarmee ik bij Miriam van Rijen kom, kenner van Spinoza – ’s lands belangrijkste filosoof, ten minste daar waar het om diens omgang met emoties gaat. Van Rijen beschrijft in de bundel Waar, goed en schoon onderwijs2 hoe Spinoza’s stoïcijnse omgang met emoties (‘passies’) het nuchtere denken en handelen minder in de weg zit. We moeten eigenlijk helemaal niet willen leren omgaan met emoties, legt ze uit, we kunnen beter direct schoon schip maken en achterhalen waar bijvoorbeeld die faalangst vandaan komt. Geen symptoombestrijding dus! En voor wie nu denkt dat Benedictus de Spinoza (1632-1677), alleen maar zinnigs te melden had over misleidende emoties en ethiek (zoals in zijn geometrisch opgebouwde Ethica), die leze er ook nog Victor Kal’s De LIST van Spinoza3 op na, een essay dat je behoorlijk in verwarring kan brengen, over die andere menselijke passie: het verlangen naar vrijheid.
Victor Kal haalt het traditionele beeld van Spinoza als voorvechter van vrijheid en democratie onderuit. Met citaten uit Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat (1670) maakt Kal duidelijk dat wij de afgelopen decennia, samen met historici als Jonathan Israël en Steven Nadler, Spinoza compleet naar ons toe hebben gelezen. Spinoza leefde immers voordat ons moderne (individualistische) vrijheidsbegrip ontstond en was helemaal niet uit op ons begrip van democratie. Hij ontwierp juist een staatsideologie (‘ware religie’), waarmee burgers vrijwillig hun handelen lieten inperken, als de vrijheid om te redeneren en te oordelen maar mocht blijven bestaan, ook om daarmee de overheid te kunnen corrigeren. Spinoza dacht dat dat onderscheid tussen handelen en denken noodzaak was, om de eenheid en rust in de samenleving te bewaren, want met alleen ‘oproerkraaiers’, die geen betere ideeën aandragen, is niemand gediend, vond hij.
Victor Kal heeft nauwelijks oog voor Spinoza’s onderscheid tussen handelen en redeneren en noemt diens staatsideologie een grote ‘gelijkschakeling’, een vorm van conservatisme en het tegendeel van democratie en individuele vrijheid. Dat valt nog te bezien, maar misschien heeft Spinoza op een heel andere manier meer gelijk gekregen dan wij ons tegenwoordig willen realiseren: niet omdat we een overheid kregen die van haar burgers medeverantwoordelijkheid4 afdwingt voor bijvoorbeeld meer gelijkheid, gezondheid en duurzaamheid, maar een die juist aanzet tot meer consumeren. Om burgers rustig te houden met brood en spelen. Consumentisme als ‘ware religie’ dus. De Spinoza van Jonathan Israël was comfortabel, die van Victor Kal is confronterend.