Tekst: Paul Op Heij. Maart 2021.

 

John Exalto

In vergelijking tot Frankrijk kent Nederland veel vrijheid van onderwijs, voor docenten, scholen en ouders. Steeds minder voor leerlingen, meent pedagoog John Exalto. ‘In de discussie over de vrijheid van onderwijs is het geen overbodige luxe de historische discussie van de Schoolstrijd te kennen.’

De discussie over artikel 23 van de grondwet is een voortzetting van het debat uit de 19e en begin 20e eeuw, doorgaans de Schoolstrijd genoemd. Ging de discussie oorspronkelijk uitsluitend over geloof, steeds meer ging ze later over pedagogiek; een inhoudelijke verschuiving die mogelijk was door de onduidelijk omschreven term ‘richting’, waardoor alle deelnemers aan het debat, zowel voor als na de Pacificatie van 1917, die term anders konden interpreteren. Heel anders dan in Frankrijk waar de scheiding van kerk en staat en de zogenaamde laïcité1 veel strakker geformuleerd en uitgevoerd werden, vanuit het idee dat de overheid geen enkele religie (culte) mag erkennen of subsidiëren. 

Laïcité

De door de Verlichting geïnspireerde Franse overheid van de Derde Republiek (1870-1940) wilde de invloed van de katholieke kerk in de samenleving terugdringen. Met de onderwijswet van Jules Ferry uit 1882 (laïcité) werd dat deels gerealiseerd: docenten werden verantwoordelijk voor de morele vorming van leerlingen, niet langer de kerk – Franse historici spreken dan ook van de République des instituteurs (Republiek van leraren). In 1905 kwam daar de algehele scheiding van kerk en staat overheen die neutraliteit2 van de overheid tegenover godsdiensten propageert. Deze wat rechtlijnige opstelling van de Franse overheid verdeelt sindsdien de Franse samenleving, steeds meer zelfs vanwege zelfbewuster wordende moslimimmigranten. Het ene deel van de bevolking beschouwt Ferry als een halfgod, het andere deel legt een verband met gewelddadige aanslagen als die op het satirische weekblad Charlie Hebdo en recentelijk leraar Samuel Paty. Denk ook aan de ‘seperatisme-wet’ die in de maak is.

Hoe anders de situatie in Nederland. Zoals de Verlichting hier minder anti-kerkelijk was dan in Frankrijk, zo liet ook de discussie over de Schoolstrijd in Nederland meer ruimte voor geloof. En via geloof voor levensbeschouwingen en onderwijsrichtingen – zie die open term ‘richting’, aldus pedagoog John Exalto van de Vrije Universiteit Amsterdam en auteur van Van wie is het kind?3 Daar waar de Franse laïcité van 1882 een dictaat van de overheid was, was de Pacificatie van 1917 een compromis tussen verschillende maatschappelijke groeperingen. 

Cort van der Linden

Toch waren er veel overeenkomsten tussen Frankrijk en Nederland, meent John Exalto. In zijn boek beschrijft hij de frontale confrontatie uit 1874 in de Tweede Kamer tussen de voorman van de protestanten, Abraham Kuyper, en de woordvoerder van de liberalen Johannes Kappeyne van de Coppello. Die laatste hield een pleidooi voor de leerplicht, maar tegelijkertijd voor hogere kwaliteitseisen van de overheid aan het onderwijs. Om op die manier de invloed van de kerk en gelovigen op het onderwijs in te perken – niet anders dan in Frankrijk dus. Exalto: ‘Het was een strategie van Kappeyne van de Coppello om via de overheid een eenheidsliberalisme aan de samenleving op te leggen, een koers waar echter een minderheid van liberalen zich niet in herkende. Tot die minderheid behoorden voormannen als Thorbecke en Cort van der Linden, die achteraf bezien op de juiste momenten aan de knoppen zaten: Thorbecke in 1848 voor het opstellen van de liberale grondwet die de vrijheid van onderwijs mogelijk maakte, Cort van der Linden voor het compromis van 1917 om er een moderne draai aan te geven. Zij waren liberalen die meer ruimte wilden laten voor initiatieven vanuit de samenleving; voor hen was de staat er om te faciliteren waar de samenleving om vroeg en zo ruimte te laten voor nieuwe ontwikkelingen, zoals ook die van de reformpedagogiek.’

Staatsinfuus

Het duale onderwijsbestel met openbare en bijzondere scholen vanaf 1917 betekende begin 20e eeuw voor de Nederlandse overheid dat ze ook islamitische scholen in Nederlands-Indië moest subsidiëren. Binnen Nederland groeide het aantal bijzondere scholen zo snel dat het openbaar onderwijs ‘het afvoerputje van het onderwijs’ dreigde te worden, vertelt Exalto. ‘Mensen die meer geld hadden, stuurden hun kinderen naar bijzondere scholen, vooral katholiek of protestants, of sloten aan bij net opgerichte reformscholen. Betere wijken hadden betere, bijzondere, reform scholen.4 Vooral de Maatschappij tot het Nut van het Algemeen probeerde de terugloop van het aantal leerlingen op openbare scholen te stoppen. Pedagoog Philipp Kohnstamm observeerde begin jaren twintig in Engeland daltononderwijs en hielp het in Nederland introduceren, om hier het openbare onderwijs een nieuwe impuls te geven.’

Het was zeker niet zo dat de overheid vanaf 1920 vrij baan gaf aan bijzondere en reformscholen, zegt Exalto. ‘Alle scholen lagen aan het staatsinfuus en ondertussen reguleerde de overheid de vrijheid door allerlei eisen te stellen – wat ze trouwens tot op heden doet. Toch ontstonden er in de loop der jaren wezenlijke verschillen tussen bijzondere en openbare scholen, zoals ook historicus Piet de Rooy5 heeft geconstateerd. De zelfstandigheid van het onderwijs is daarom zeker gediend met bijzondere scholen, omdat die door de overheid opgelegde onderwijsvernieuwingen verschillend uitwerken. Verschillen die de algehele diversiteit van het onderwijs en daarmee die van samenleving en democratie ten goede komen.’ 

Subventie

Het recente fenomeen van islamitische scholen in Nederland is een test voor ons duaal onderwijsstelsel, meent Exalto. De overheid zou 100 jaar ervaring met ruimte laten en controle houden opgeven als ze nu islamitische scholen zou gaan verbieden – denk aan de Haga-sage in Amsterdam.6 Ze zou, in navolging van de Belgen, wel politieke partijen tegemoet kunnen komen die artikel 23 liefst afschaffen, meent hij: ‘Ze zou een acceptatieplicht voor alle scholen in kunnen voeren. Zo stelt ook onderwijsjurist Ben Vermeulen dat de overheid ruimte moet bieden tot aan het strafrecht: dus geen mensen buiten sluiten.’ Het charmante aan Exalto’s boek Van wie is het kind? is dat de redeneringen van de Schoolstrijd, in de 19e eeuw vooral geïnspireerd op de Bijbel, zo herkenbaar zijn in hedendaagse seculiere denkwijzen, zeker die binnen het reformonderwijs. Bijvoorbeeld als het gaat om opkomen voor waarden als vrijheid, verantwoordelijk en zelfredzaamheid. Vroeger in de geest van: God schonk ons geen geest van vreesachtigheid maar een van kracht, liefde en bezonnenheid. Tegenwoordig in de trant van: dilemma’s zijn uitdagingen, want voor ons betekent vrijheid verantwoordelijkheid nemen. Maar ook concreter is er die continuïteit. Zo maakt Exalto inzichtelijk hoe een financieringsvoorstel voor het onderwijs van Abraham Kuyper, de zogenaamde subventie, recentelijk weer opdook bij de onderwijskoepel Verus. Kuyper was er van overtuigd dat niet scholen maar ouders subsidie moesten krijgen voor elk schoolgaand kind – hij lanceerde dat idee natuurlijk ook om te ontkomen aan die staatssteun met voorwaarden. ‘Dat idee van subsidie aan ouders was destijds kansloos, omdat liberalen en socialisten niet zoveel verantwoordelijkheid aan ouders wilden laten. Maar nu komt Verus7, net als Kuyper redenerend vanuit het subsidiariteitsbeginsel, met een vertaling naar persoonsgebonden onderwijsrechten: een vouchersysteem dat ook voorgestaan werd door Trumps minister van Onderwijs DeVos.’8 

Domesticatie

Zo’n vouchersysteem kan gelijkere onderwijskansen mogelijk maken, maar het legt veel verantwoordelijkheid bij ouders, zegt Exalto, de overheid kan minder bijsturen. Het idee komt ook op een ongelukkig moment, nu veel mensen juist genoeg hebben van al dat vraag gestuurd in plaats van aanbod gestuurd overheidsbeleid. Maar in een ‘nieuw sociaal contract’ tussen overheid en burgers – zoals Pieter Omtzigt van het CDA dat voorstelde n.a.v. van de Toeslagenaffaire, mag onderwijs niet ontbreken, meent Exalto. Maar hij bekritiseert toch vooral ons onderwijs zelf dat kinderen steeds meer klem zet. In zijn boek formuleert hij het zo: ‘De schoolstrijd en de onderwijsvrijheid hebben bijgedragen aan een verdere domesticatie van het schoolkind. Een leger van deskundigen sprak zich uit over het belang van het kind. Naast de witte jassen deden ook psychologen hun intrede in de school. Onderwijssociologen en beleidsmakers kunnen precies vertellen welk onderwijs goed voor wiens kansen is, en leveren er nog tabellen bij ook. Op hun beurt dragen pedagogen eveneens bij aan de ontplooiing van een educatief regime.’ 

In hoeverre heeft ook de wildgroei aan conceptscholen invloed op de roep om meer eenheid van onderwijs en tast die wildgroei ook het aanzien van traditionele vernieuwingsscholen aan?

John Exalto: ‘Minister Slob werkt aan een wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen dat het makkelijker moet maken om scholen op een of ander pedagogisch of didactisch principe te funderen. De Onderwijsraad en Inspectie waarschuwen juist dat innovaties vaak kort durend zijn. Reformscholen hebben een beproefd concept en een lange geschiedenis van uitgekristalliseerde ideeën en idealen. Die zouden daarmee in deze tijd van prestatiedruk meer moeten vlaggen.’

Die prestatiedruk doet ook denken aan wat jij schrijft over bemoeienis van predikanten met het onderwijs. Kun je predikanten in de negentiende eeuw vergelijken met wetenschappers nu?

‘Tussen schoolmeester en predikant is er altijd een competentiestrijd gevoerd. Vroeger moest het allemaal Bijbel based zijn, tegenwoordig evidence based. Ik werk bij de faculteit pedagogiek aan de Vrije Universiteit en het valt mij op dat er een grote afstand bestaat tussen wetenschappers en docenten uit het basis- en voortgezet onderwijs die er een master komen volgen. Het is een wereld van verschil en het is de vraag of ze elkaar wel altijd begrijpen. De wetenschap en de schoolpraktijk zijn zeker nog niet harmonisch op elkaar afgestemd. Uiteraard kunnen ze van elkaar leren. Maar we moeten niet de illusie hebben dat de wetenschap het onderwijs volledig kan aansturen. Ik vraag me trouwens af hoe de Onderwijsinspectie omgaat met dat spanningsveld tussen evidence based en het klaslokaal. Maar vergeet ook niet dat dezelfde spanning bestaat tussen ouders en school. In de 19e eeuw waren er orthodoxe ouders die dachten te kunnen bepalen wat het curriculum van de school moest zijn, hun school immers. Zoals er tegenwoordig hoogopgeleide, meestal witte ouders zijn die druk uitoefenen om van scholen categorale scholen te maken waar hun kinderen, ja hun kinderen, onderwijs van buitengewone kwaliteit kunnen genieten – vaak gecombineerd met hoge ouderbijdragen. Waardoor je vanzelf die scheiding tussen witte en zwarte scholen krijgt. In de negentiende eeuw verzetten docenten zich nog wel eens tegen al te opdringerige ouders. Bij zoveel druk heeft ook de politiek het nakijken, want politici zijn natuurlijk ook afhankelijk van die ouders.’

1. Het woord laïcité stamt af van het Griekse laos (volk) en het Latijnse laicus (leek) en staat tegenover geestelijk of kerkelijk. Met de scheiding van kerk en staat uit 1905 kwam een definitief einde aan de privileges van de Franse katholieke kerk.
2. De neutraliteit zoals de Franse overheid die formuleert, verbant geloof en godsdienst naar de huiselijke privésfeer. Het is de vraag of dat een objectieve invulling van het woord neutraal is.
3. Exalto, John (2017), Van wie is het kind? Twee eeuwen onderwijsvrijheid in Nederland, Uitgeverij Balans. John Exalto is ook directeur van het Comeniusmuseum in Naarden.
4. De verhouding openbaar – bijzonder is ongeveer 35 – 65%. Als reformscholen (algemeen) bijzonder zijn, zijn ze dat niet om hun pedagogische ‘richting’, maar omdat ze privaatrechtelijk georganiseerd zijn.
5. Rooij de, Piet (2018), Een geschiedenis van het Nederlandse onderwijs, Uitgeverij Wereldbibliotheek
6. Het Haga Lyceum in Amsterdam lag onder vuur, vanwege ‘wanbestuur’ en (ongeoorloofde) beïnvloeding en financiering vanuit moslimlanden.
7. Het rapport De subsidiëring van het onderwijs (2014)
8. Voor de VS is zo’n vouchersysteem geen verrassend idee gezien de scheefgroei die daar in het onderwijs ontstaan is –goed in beeld gebracht door filosoof/politicoloog Michael Sandel in diens boek De Tirannie van verdienste. Over de toekomst van de democratie. Uitgeverij Ten Have (2020).