Relationele ruimte creëren
Tekst: Paul Op Heij
Foto’s uit archief Herman Hertzberger

Hij bouwde meer dan 30 scholen in Nederland en die die niet van hem zijn lijken steeds meer op de zijne. Zijn omgaan met ruimtes is vooral geïnspireerd op ruimte bij montessori, legt architect Herman Hertzberger uit. ‘Die manier van denken heb ik altijd meegenomen bij het ontwerpen van schoolgebouwen, open gelede ruimtes waar van alles kan ontstaan tussen mensen, maar kinderen zich ook kunnen terugtrekken en afzonderen.’
Bij binnenkomst in zijn woning aan het Amsterdamse Sarphatipark vallen allereerst de vleugel en de wand met collages op. Die laatste op het eerste oog maquettes van de vele gebouwen die hij realiseerde, voor Centraal Beheer, muziekgebouw Vredenburg en Chassé Theater in Breda. En de vele schoolgebouwen, ook montessorischolen. Na beter kijken en enige uitleg blijken het creatieve bouwsels van afval uit onze consumptiemaatschappij. Daarnaast vallen alle aquarellen aan de muren op, vooral planten en bloemen, van de hand van zijn in 2019 overleden echtgenote. Geen vierkante meter in huis lijkt niet gevuld, aan wanden niet, op de vloer niet. Je moet nog springlevend zijn om zoveel gezellige drukte en kleuren te kunnen genieten. Herman Hertzberger heeft op zijn 93e ook nog steeds iets van een kwajongen.
Tijdelijk territorium
Opvallend dat Herman Hertzberger nooit te gast was in VPRO’s Zomergasten, maar om dat met één interview recht te zetten, zal moeilijk zijn. Als begin en eind statement van ons gesprek wil hij daarom wel alvast gezegd hebben dat hij veel aan montessori te danken heeft, hij genoot zowel basis- als middelbaar, dat die vorm van onderwijs hem sterk gevormd heeft. Als mens en als architect, zegt hij: ‘Uitgangspunten voor al mijn werk waren montessori-elementen.’ Wat de vraag oproept of hij zich na zijn schooltijd en alle ervaringen die hij hoorde van zijn vrouw en jongste dochter, beide montessoridocent1, ooit verdiepte in het gedachtegoed. Nooit systematisch, maar hij blijkt er wel het een en ander over te weten en het goed doordacht te hebben. Hoe Maria Montessori begon met geestelijk beperkte kinderen en zo leerde dat je moet proberen uit een kind te halen wat erin zit in plaats van er alleen van alles in willen stoppen.
Herman Hertzberger: ‘Ik heb nooit in een schoolklas gezeten waar men mij vertelde hoe de wereld in elkaar zat. En er werd ook nooit gezegd dat we met zijn allen gingen rekenen of aan taal doen. Er werd altijd de vraag gesteld wat we wílden doen. En als er dan niet direct antwoord kwam, moesten we maar eens rondkijken of er ons iets interessants te doen leek. Dan was iedereen snel aan het werk, want er stond en lag van alles – dat wat Montessori de “voorbereide omgeving” noemde. Verder had zij het over “gevoelige periodes” – ik ben niet thuis in de psychologie, maar dat je kinderen van 3 al meerdere talen kunt leren en die van 6 nog niet te veel met wiskunde moet lastigvallen, is ook niet zo moeilijk te begrijpen. Maar ik zat daar op die montessorischolen, me nooit realiserend dat er ook nog andere vormen van onderwijs bestonden.’
‘Het is een vorm van vrijheid die je creëert door dat kleedje uit te rollen om een tijdlang helemaal op te kunnen gaan in je eigen denkwereld.’
De ‘allermooiste’ en beste uitvinding van Montessori noemt hij het werkkleedje, ‘een tijdelijk territorium om je even te mogen afzonderen om geconcentreerd te kunnen werken.’ En je mocht zelf kiezen waar je dat ging doen in de ruimte, zegt hij. ‘Het is een vorm van vrijheid die je creëert door dat kleedje uit te rollen om een tijdlang helemaal op te kunnen gaan in je eigen denkwereld. En als je klaar bent rol je het weer op en ga je met anderen aan de gang. Die manier van denken heb ik ook altijd meegenomen bij het ontwerpen van mijn schoolgebouwen, open gelede ruimtes met hoeken en erkers waar van alles kan ontstaan tussen mensen, maar kinderen zich ook kunnen terugtrekken en afzonderen. Zo heb ik zelf ook gelukkige momenten gekend dat ik in noord Italië bij ons familievakantiehuis op het terras aan tafel zat te schrijven, verdiept in mezelf, terwijl mijn vrouw bij mij zat en net zo opging in haar schilderen van aquarellen. Allebei totaal ontspannen, terwijl we toch ingespannen bezig waren. Op zulke momenten krijg je de beste ingevingen, soms ook doordat Hansje onbedoeld een opmerking maakte. Vergelijk het met de snaar van een muziekinstrument, die ook op spanning moet zijn om er iets moois uit te halen. Het allerergste wat je in een montessoriklas dan ook kunt doen, is over iemands kleedje lopen, of er overheen stappen, die concentratie doorbreken, een doodzonde.’
Eerste Montessorischool
Herman Hertzberger groeide op met een jongere zus en broer in de Amsterdamse Rivierenbuurt, in de Noorder Amstellaan, vanaf 1946 Churchill-laan. Een stadsdeel ontworpen door de door hem bewonderde architect Hendricus Berlage (1856-1934), want hoe mooi al die verhoudingen tussen bebouwing en straten, met brede trottoirs voor kinderen. Op zijn website schrijft hij dat hij zich later realiseerde dat alles er zo nabij en benaderbaar was en dat het voor een kind een bepaalde geborgenheid bood – ‘een waanzinnige les die ik me nu bewuster ben dan ooit.’2 Thuis en rond het huis zorgde zijn moeder voor geborgenheid, terwijl zijn vader hem meenam de grotere wereld in, naar het stadion en het concertgebouw, ‘allemaal zaken die we later interessanter vinden, terwijl wat mijn moeder deed misschien wel belangrijker was.’ Meer van zulke overdenkingen deelde hij met sociologe en een vriendin van vroeger Christien Brinkgreve, toen die hem enkele jaren geleden uitvoerig sprak voor haar portret De ruimte van Herman Hertzberger.3
Hij zat op De 1e Montessorischool, tegenwoordig De Wielewaal in de Corellistraat, en op het Montessori Lyceum in de De Lairessestraat en later de Anthonie van Dijckstraat. In de eerste klas zat hij bij mevrouw Stolk, daarna bij mevrouw Heijmeijer en het hoofd van de school was meneer Eijgenstein, een beetje een eigenaardige man, vonden zijn ouders ook. ‘Maar eigenaardig waren wij zelf ook, tijdens en uit die oorlog komend. Ik herinner me dat op een gegeven moment twee klasgenoten in uniform van de Nationale Jeugdstorm binnen kwamen, waarmee ze zichzelf als NSB’ers ontmaskerden. Dat hele idee van oké of niet oké speelde door alles heen. En ik moest van mijn ouders op school een formulier laten invullen, hoeveel Joodse grootouders ik had. Want kinderen die er te veel hadden, moesten naar de Joodse school. Ik had er maar twéé, alleen van mijn vaderskant, want mijn moeder was Nederlands Hervormd. Ik herinner me nog dat de juffrouw zei “Oh gelukkig jij mag blijven.” Ik begreep er weinig van, maar het werd me later wel duidelijk.’
Ook de oorlog heeft hem gevormd en steeds meer daarvan komt bij hem boven. Zijn vader, na de oorlog vaak depressief, ‘pleegde suïcide’ toen hij 60 jaar oud was. Hij moet vaker aan hem terugdenken naarmate hij ouder wordt, zegt hij. ‘Mijn vader was huisarts en had veel Joodse patiënten en die zijn allemaal “weggehaald”. Ik ging vaak met hem mee op huisbezoek, in de auto en bij mensen thuis. Ik hoorde verschrikkelijke dingen, wat er met Joodse mensen gebeurde. Terwijl na de oorlog iedereen zei niet geweten te hebben dat er concentratiekampen waren. Ik wist het toen al hoor! En dat draag je met je mee. Maar ik vond het vaak ook interessant, wat ik allemaal hoorde, en ik kreeg ook het geld voor de postzegels als ik de rekeningen bij de mensen in de brievenbus ging doen.’
Shaping freedom
Het begrip vrijheid hield hem al vroeg bezig, vertelt hij. Tijdens de Duitse bezetting stond hij een keer voor het raam naar buiten te staren toen het besef doordrong hoe ambivalent dat woord is. In zijn laatste boek Shaping Freedom: Architecture 1959-20254 probeert hij het nog eens duidelijk te maken. Terwijl het boek voor hem op tafel ligt en hij erin bladert, licht hij toe: ‘Je hebt de vrijheid van de overstroming die alles wegvaagt, maar ook die van het voetbalspel dat gespeeld wordt binnen lijnen en regels. Dat heet shaping freedom, dat je met beperkingen en structuur vrijheid creëert. Tevredenheid heeft ook niets met hoeveelheid te maken, je kunt met minder misschien zelfs makkelijker tevreden zijn. In de oorlog leefden we met zijn allen vaak in een volle keuken, met zo’n noodkacheltje. Wat indruk op mij maakte is wat mijn moeder deed, ze stond een pan soep te koken toen er vrienden binnen kwamen. Ze liep met die pan snel naar het aanrecht en zette er de kraan op, want ze wist dat ze zouden blijven eten.’
‘Dat heet shaping freedom, dat je met beperkingen en structuur vrijheid creëert.’
Dat heeft hij altijd meegenomen, zegt hij: ook met minder toekunnen als situaties daarom vragen. ‘Maar ook het huishoudelijke van montessori, iedereen zijn tafeltje en een plantje dat verzorgd moest worden. Je leerde van kleins af aan verantwoordelijkheid te dragen voor je omgeving, ook het met stoffer en blik kunnen omgaan. Het sloot aan op hoe het thuis ging, want mijn moeder had bewust voor montessori gekozen. Ik heb trouwens altijd tevergeefs een pleidooi gehouden dat kinderen op school ook zouden moeten leren koken. Je leert te organiseren en natuurlijk samen te werken.’
Zijn jongste dochter Veroon is nog steeds montessorileerkracht. Maar montessori heeft het moeilijk, legt hij uit. ‘De huidige samenleving eist efficiëntie en de Inspectie bemoeit zich: de “inburgering van het neoliberalisme” die in het onderwijs klaarstoomt tot een “goed mens”, althans volgens die opvattingen. En dan krijgen we daar straks ook nog Artificial Intelligence overheen, oud denken geautomatiseerd. Terwijl je, als je problemen wil oplossen, echt nieuwe ideeën nodig hebt. AI kan niet eens wat ik doe als ik die collages van afval maak, uitproberen en zo op nieuwe ideeën komen, dat er al doende iets nieuws ontstaat. Een concept bedenk je niet, dat komt boven. En belangrijk daarbij is dat je goed uit je ogen kijkt. Ik observeerde jou toen je binnenkwam, om te zien waar je naar keek. Er zit hier wel eens iemand een hele middag die die aquarellen en collages niet gezien heeft.’
Ruimte voor ontwikkeling
Dat is ook wat hij collega-architecten verwijt, dat ze vaak slecht rondgekeken hebben. Christien Brinkgreve schrijft in haar portret De ruimte van Herman Hertzberger dat hij architectuur geen kunstvorm vindt, maar een gebruiksvorm, omdat gebouwen ontworpen moeten worden om telkens opnieuw anders gebruikt te kunnen worden. Maar dat woord ‘gebruiksvorm’ vindt hij bij nader inzien niet zo gepast, zegt hij. ‘Architectuur is vooral een voorziening, het mooie moet niet het hoofddoel zijn. Je ontwerpt ook geen vork of lepel om de mooiigheid. Het gebeurt wel, maar daar kijk ik doorheen. Wat niet wil zeggen dat ik alleen voor functionele voorwerpen en gebouwen ben. Een gebouw moet mee kunnen bewegen, moet anders ingericht of eventueel uitgebreid kunnen worden, zoals ook met ons bureau Architectuurstudio HH is gebeurd – waar ik overigens alleen nog maar een beetje adviseer. Een gebouw is alleen al geen kunstwerk omdat een kunstenaar zijn eigen regels volgt en een gebouw aan allerlei bouweisen en wensen moet voldoen. En steeds meer. Daarom zei de architect Aldo van Eyck al dat je architectuur als smokkelwaar binnen moet brengen. Je moet gemeenten en projectontwikkelaars overtuigen waarom iets nodig is.’
Hij pakt een ander boek dat op tafel ligt, Ruimte en leren5, bladert erin en wijst foto’s aan van straatmeubilair dat moet voorkomen dat auto’s het trottoir op rijden. Hij laat een betonnen piramidevormige variant zien en een kubusvorm, met bij die laatste foto’s van wat kinderen en volwassenen spontaan met zo’n kubus op straat gingen doen: erop zitten, tekenen, gymoefeningen en er samen aan zitten eten. Allemaal mogelijkheden van de kubus die de pyramide niet heeft, zegt hij. ‘Dat geeft goed weer hoe ik over architectuur denk: zo ontwerpen dat er functies uit voort kunnen komen, maar niet alleen functies, ook dat het mensen met elkaar verbindt. In alles moet ruimte zitten, zodat er nog ontwikkeling mogelijk is, in een gesprek, in een mening, in alles wat je maakt. Voor zulke ruimte wordt tegenwoordig echter niet meer betaald, omdat we zo gefocust zijn op direct rendement. Wat er daarna nog kan gebeuren, boeit niet meer.’
Socioloog Abram de Swaan zegt het mooi in Hertzbergers De Schools of Herman Hertzberger6: relationele ruimte creëren. En hij prijst Hertzberger, omdat hij zo anders met ruimtes omgaat, als architect uit de structuralistische school: bouwen op de menselijke maat en met oog voor de leefbaarheid. De Swaan schrijft dat we tegenwoordig vaak denken in harde tegenstellingen, terwijl openbare en private ruimten zich altijd tot elkaar verhouden. Een ruimte is alleen privé ten opzichte van andere ruimten die openbaar zijn. Privé en openbaar betekenen op zichzelf niets, schrijft hij, en ze lopen vaak in elkaar over. Wat Hertzberger brengt op de functionalistische trend tijdens de wederopbouwjaren na de oorlog, met alleen oog voor doelmatigheid: ‘Zie hoe toen overal galerijflats werden gebouwd, met gangen van een meter vijftien breed, dat was het minimum, je kunt er met een rolstoel amper doorheen. Maar tegenwoordig worden ook nog maar zelden portieken gebouwd bij huizen, de voordeuren komen direct op straat uit. Terwijl een portiek een ruimte is tussen privé en openbaar waar mensen even een praatje maken, of ruzie desnoods over wie het moet schoonhouden. Tegenwoordig vindt men het zonde van die twee vierkante meter minder opbrengst, dus geen portieken meer bij nieuwbouw. Alle woningen naar binnen gericht, met de rug naar de straat. (Met stemverheffing/POH) Al die architecten tuinen erin, bewegen mee met bouweisen en modes en doen daardoor allemaal hetzelfde. Geld is de enige maatstaf geworden. Terwijl kinderen ook idealen nodig hebben, vergezichten. Ik ben ongelovig, maar het geloof was wel een superuitvinding, want daarmee vanzelf idealen. Of het nou mohammedaans is of joods of christelijk, het biedt vooruitzicht en houdt mensen op de been.’
D’Ailly en Van Regteren Altena
Hertzberger: ‘Het enige wat ik op school goed kon, was tekenen. De zoon van de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Hans d’Ailly7, zat bij mij in de tweede klas, een interessante figuur, en ook een tramfanaat die een project over trams in de stad wilde maken. Hij had mij nodig om trams te tekenen en we trokken samen door de stad om die tramlijnen te volgen, om te zien hoe en waar ze eindigden. We hebben daar samen een boek over gemaakt, nou ja wat wij op school een boek noemden dan. We mochten daar wekenlang aan werken, zonder dat we steeds gezegd kregen dat we ook eens moesten rekenen. Men liet ons onze gang gaan. Zo heeft het montessorionderwijs mij op dat spoor gezet, want ik ben dat de rest van mijn leven blijven doen: het ene project na het andere uitwerken.’
‘Een gebouw is alleen al geen kunstwerk omdat een kunstenaar zijn eigen regels volgt en een gebouw aan allerlei bouweisen en wensen moet voldoen.’

Bij hem op het Montessori Lyceum zat ook Jan van Regteren Altena, zoon van de hoogleraar kunstgeschiedenis. Die kwam op school met zo’n liggend kunstboek, met een deel van het verzameld werk van de Frans-Zwitserse architect Le Corbusier: ‘Jan liet het mij zien en ik dacht “Jézus wat is dit?”… Allemaal wit en mooie dakterrassen, ik was meteen verkocht. Je moet daarvoor weten dat we uit die somberte van de oorlog kwamen. Toen die eenmaal voorbij was, ben ik als vanzelf tot het modernisme in de kunst en architectuur gekeerd. Als tiener zat ik veel te lezen in de bibliotheek, over architectuur, stromingen als Bauhaus8, Nieuwe Zakelijkheid en het constructivisme van na de Russische Revolutie, uit de Sovjet-Unie, een kunststroming die geometrische abstractie en functionele esthetiek nastreefde, met de focus op constructie en materialen. Niet hetzelfde als het latere structuralisme, maar wel dezelfde belangstelling voor onderliggende structuren en ontwerpen.’
Direct na de Tweede Wereldoorlog had je in Nederland nog de Delftse School en de Bossche School. Beide romantiseerden het verleden, zegt Hertzberger, ze hadden nog iets traditionalistisch. ‘Er werd veel gepraat over een verleden dat nooit bestaan heeft – zoals Wilders dat tegenwoordig doet. Bij beide Scholen stond het bouwen met bakstenen nog centraal, wat mij bijna vanzelf tot een tegenstander van bakstenen maakte. Die stenen hadden voor mij met de oorlog te maken, met somberte en burgerlijkheid. Ik studeerde in 1958 af in Delft, werd redacteur van het architectenblad Forum, ging vol voor de moderniteit. Die witte, open architectuur van Le Corbusier betekende uitzicht. Voor mijn laatste boek heb ik nog een essay geschreven “horizon en zwaartekracht”, uitzicht op nieuwe mogelijkheden tegenover vasthouden aan tradities. En er was nog een praktische reden tegen die bakstenen, dat ik met mijn ontwerpen binnen en buiten minder van elkaar wilde scheiden, dat ze meer in elkaar moesten overlopen. Als je binnen bakstenen gebruikt, wordt het somber, dus gebruikte ik ze buiten ook maar zo weinig mogelijk.’
‘Je leert niet alleen veel van het uitleggen, ook van je studenten, door de vragen die zij stellen.’
Schrijven en doceren
Wat Hertzberger ook kenmerkt is dat hij altijd bleef schrijven en doceren over architectuur. Hij schreef niet alleen voor tijdschriften, ook boeken en hij bleef er tot op leeftijd colleges over geven, als hoogleraar op de Technische Universiteit Delft, buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Genève en docent aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. En hij was decaan van het Berlage Instituut te Amsterdam. Nationaal en internationaal werd hij bekend door bijdragen aan het structuralisme en ontving vele prijzen. Door te schrijven en doceren ga je allicht zelf beter begrijpen wat je aan het doen bent, zegt hij. ‘Het helpt bij het beter doordenken van keuzes die je vaak intuïtief maakt. Daarom heb ik me ook altijd met onderwijs beziggehouden. Je leert niet alleen veel van het uitleggen, ook van je studenten, door de vragen die zij stellen. Je moet voortdurend uitleggen wat je bedoelt en door dat uitleggen wordt het jezelf ook duidelijk. En door te schrijven probeer je jezelf beter te gaan begrijpen en dat wat je maar half begrijpt toch communicatief te maken.’
Creativiteit ontstaat door wat je elders gezien of ervaren hebt. Zo zijn al die tribuneachtige trappen in zijn schoolgebouwen – er worden nog maar weinig scholen gebouwd zónder zulke trappen, geïnspireerd door wat hij zag bij de bibliotheek van Columbia University in New York. ‘Ik kwam daar op een mooie dag tijdens een politieke manifestatie, die trappen helemaal vol studenten. Dat was het moment dat ik me realiseerde dat een trap niet alleen functioneert om over naar boven of beneden te lopen, maar dat het ook een tribune kan zijn, ook voor spontane acties en als werkplekken. Zo haalde ik ook ideeën uit wat ik leerde van klassieke en middeleeuwse bouwkunst, bijvoorbeeld in Lucca in Italië. Daar zag ik hoe een amfitheater zowel theater als plein kan zijn. Op zo’n manier met ruimtes en gebouwen omgaan, dat er altijd meerdere mogelijkheden ontstaan, ook dat is shaping freedom.’
‘Ik noem het de technocratisering van de architectuur, die het creatieve proces in de weg gaat zitten.’

Hertzberger heeft in zijn carrière vrijwel uitsluitend publieke gebouwen ontworpen en gebouwd – bij vrijstaande gebouwen liefst van binnen naar buiten, ‘want het moet ook rijmen met de omgeving’. Publieke gebouwen hebben meer zijn interesse, zegt hij. Uitzonderingen waren de Diagoon woningen in Delft, maar ook die zo gebouwd dat bewoners ze zelf kunnen interpreteren qua mogelijkheden – geen vaste slaap- en woonkamers. ‘Ook een gezin is een dynamische eenheid: de werkkamer wordt op enig moment kinderkamer, de kinderkamer weer werkkamer. Ook mijn eigen woning hier had twee verdiepingen, maar hierboven wonen nu studenten. Toen mijn vrouw nog leefde hadden wij daar de slaapkamer. Ik ben geen man van getallen, dat laat ik aan anderen over, maar ik heb gelezen dat er geen tekort aan woningen zou zijn als vooral oudere mensen “kleiner gaan wonen”. De soep moet maar wat aangelengd.’
Technocratisering architectuur
Aan hem ook de vraag of je het modernisme in de kunst en architectuur mag samenvatten als een experiment om anders te leren kijken en anders te ervaren in de breedste zin van het woord. Anders dan we tot eind 19e eeuw gewend waren. ‘Dat bedoel ik met uitzicht: anders kijken en zien. Het modernisme van de 20e eeuw betekende net zo’n grote verandering in de beleving als wat er in de 16e en 17e eeuw gebeurde. Door ontdekkingsreizen over de wereld en alles wat daarvan mee terug kwam, werd de nieuwsgierigheid enorm gestimuleerd en ook de kijk op de wereld. Dat schiep nieuwe mogelijkheden, overigens niet alleen positieve. Het maakte niet alleen wetenschappelijke vooruitgang mogelijke, ook slavernij en andere vormen van uitbuiting.’
Of hij daarmee bedoelt dat ook in de 20e eeuw idealen én vooruitgang én misbruik ervan mogelijk maakten? ‘Jazeker, en dat was ook binnen het modernisme het geval: enerzijds de drive om te vernieuwen en verbeteren, ruimte en nieuwe mogelijkheden creëren, anderzijds zaken die daarbinnen fout gingen. Maar je moet het wel in de juiste proporties blijven zien en met historisch besef, dat in andere tijden en omstandigheden andere keuzes werden gemaakt.’
En nog een ander aspect van architectuur waar je niet vaak over hoort – hij besteedt er wel aandacht aan in zijn laatste boek Shaping Freedom: Architecture 1959-2025, is wat je de ‘verwetenschappelijking’ van de architectuur zou kunnen noemen, dat er steeds meer zekerheden worden gezocht bij het bouwen zelf en het rendabel maken van het bouwen. Hertzberger: ‘Ik noem het de technocratisering van de architectuur, die het creatieve proces in de weg gaat zitten. Het aantal voorschriften waar gebouwen aan moeten voldoen, zal alleen nog maar toenemen. Omdat men steeds meer zekerheden wil en alles wil beheersen – zekerheden horen bij rendement denken. En je hebt sowieso al die nieuwe kijk op gebouwen, dat wat we duurzaamheid zijn gaan noemen en de ecologische staat van een gebouw.’
Emancipatie en inspiratie
Na de periode van wederopbouw, na de Tweede Wereldoorlog, met kwalitatief veel slechte en fantasieloze bouw, volgde het optimisme van de jaren 60, van Provo en Flower Power, en ook Hertzberger werd daardoor geraakt, zegt hij. ‘Nederland maakte in die decennia een enorme sprong in welvaart, mede door de komst van immigranten en de verzorgingsstaat. Ik merk vaak dat mensen zich niet goed realiseren hoeveel er ten goede veranderd is, ook door inzet van de vrouwenbeweging en hoe anders we met kinderen omgaan. We zijn gelijkwaardigheid meer gaan waarderen, democratischer gaan denken.’
Toch zijn de invloeden die hem gevormd hebben, divers geweest, zegt hij, want ook die protestantse achtergrond van zijn moeder. En zijn vrouw, Hansje, was trouwens ook Nederlands Hervormd. ‘Met mijn zoon Titus, ontwerper, deel ik de manier van ruimtelijk denken. Mijn dochters Akelei en Veroon hebben mij altijd geïnspireerd door de manier waarop zij voortdurend creatief bezig waren en zijn. En kleinzoon Thomas, zoon van Akelei, was een goede sparringpartner voor mijn laatste boek. Hij heeft er nog een essay voor geschreven Assembling Freedom. Eigenlijk ben ik iemand die helemaal verslaafd is aan activiteit. Ik kan moeilijk niets doen. Nu op mijn 93e kan ik niet meer de hele dag aanstaan. Ik kan dan vaak wel nog pianospelen, musiceren, een vorm van ontspanning en inspanning tegelijk. Maar mee blijven denken en straks in het harnas sterven, is ook zo’n verkeerd perspectief nog niet.’
‘Die open ruimtes, trappen en hoekjes passen beter bij thematisch en vakoverstijgend onderwijs, kinderen die samen aan projecten werken.’

Ja, zeker weten dat hij continuïteit ervaren heeft, tussen montessoribasis en -middelbaar. Het zijn toch ook de schoolvakken met een inspirerende leraar waar je mee verder gaat, zegt hij. ‘Een Jaap Schreuder voor geschiedenis, die mooie verhalen vertelde, die niet over oorlogen maar over het leven gingen. En ik had ook een inspirerende muziekleraar, Jan de Boer, die veel deed met klassieke muziek, wat me wel aansprak, want thuis kreeg ik er ook veel over mee, van mijn vader, die ook zelf componeerde. Mijn vader stond ook altijd te lezen voor de boekenkast. Dan kon hij ineens uitroepen “Nu begrijp ik het!”. Hij las boeken niet van voren naar achteren, maar begon zomaar ergens waar hij het boek opensloeg. Het ging hem niet om de plot, hij las fragmentarisch, was altijd bezig met dingen te onderzoeken.’
30 (montessori) schoolgebouwen
En dan komen we toch weer terug op die schoolgebouwen, waarvan 6 montessorischolen. Met ruimtelijkheid bedoelt hij ook dat een schoolgebouw ook moet uitnodigen naar buiten toe, dat kinderen uit de wijk na schooltijd gewoon komen spelen op het schoolplein. In The Schools of Herman Hertzberger (waarin Abram de Swaan hem een ‘bouwmeester en schoolmeester’ noemt) heeft hij het echter vooral over ruimtelijkheid binnenin. En daarbij kunnen we het wel weer hebben over Montessorischool Delft of over de ‘Apolloscholen’ in Amsterdam, sinds 2020 Gemeentelijk Monument, maar beter ook eens aandacht voor Waterrijk in Eindhoven, vindt hij ook, onderdeel van een multifunctioneel gebouw. In plaatst van een traditionele gang met dampende natte jassen en afgesloten lokalen, legde hij daar de nadruk op een open binnenruimte met tribunetrappen die nu overal en niet alleen in scholen te vinden zijn. En de afzonderlijke zitkuilen om daarmee het onderwijs uit de lokalen te lokken, zegt hij.
‘De zitkuilen zijn een soort groepskleedjes waar kinderen apart kunnen gaan zitten, ook om samen te werken. Maar leerkrachten hebben voor zulke dingen meestal minder oog, ze zijn vooral bezig de boel bij elkaar te houden. Het is zowel een creatief conflict, waar je als architect altijd mee te maken hebt, of het nu om school- of gemeentebesturen gaat, als een kwestie van stug doorzetten. Bij montessori liggen mijn gebouwen meer in het verlengde van hoe er ook in dat onderwijs gedacht wordt. Die open ruimtes, trappen en hoekjes passen beter bij thematisch en vakoverstijgend onderwijs, kinderen die samen aan projecten werken. En die manier van denken, ruimte met ruimte willen creëren, wordt gelukkig ook breder overgenomen.’

