Tekst: Jaap de Brouwer

Na boeken over montessori baby’s en peuters, schreven Simone Davies en Junnifa Uzodike Het montessori kind. Het behandelt de manier waarop ouders en opvoeders volgens de montessoriprincipes kinderen in de leeftijd van drie tot en met twaalf jaar kunnen opvoeden tot zelfstandige, empathische en creatieve tieners. 

De negen hoofdstukken zijn op te delen in een deel achtergrond-informatie over de montessorivisie (één t/m drie, zes en negen), een deel over voorbereide omgeving en bijbehorende activiteiten (vier en vijf) en een deel met handvatten voor de praktijk (zeven en acht). Hoewel de auteurs stellen dat het boek niet van kaft tot kaft gelezen hoeft te worden, is het toch handig om de achtergronden gelezen te hebben om beter te kunnen begrijpen vanuit welk referentie-kader de auteurs hun tips geven. Immers, niks zo praktisch als een werkende theorie, hoewel er juist op de theorie in het boek wel wat valt af te dingen.

Omdenken

Hoewel de auteurs benadrukken dat het boek zich richt op ouders en opvoeders, wordt er in de eerste hoofdstukken veel gesproken over hoe montessorischolen werken. Zo staat er beschreven dat montessori-leerkrachten ‘begeleiders’ genoemd worden en geen ‘leerkrachten’. Later gaat het steeds meer over wat je thuis als opvoeder kunt doen, maar de term begeleider blijft gebruikt worden en doet dan wat afstandelijk aan, als het gaat om het opvoeden van je eigen kinderen.
Uzodike en Davies beschrijven wat het betekent voor de begeleider om kinderen op een montessorimanier op te voeden. Wie zich deze manier van opvoeden eigen wil maken, moet geduld hebben, stellen ze. Montessori is een lange termijn-aanpak. Dan volgen de montessori-theorieën elkaar in rap tempo op: van ontwikkelingsfasen, naar de mathematische geest en gevoelige perioden; ze moeten de opvoeder houvast bieden. Kernboodschap: observeer het kind en leer zijn of haar behoeften daardoor beter te begrijpen, nodig om beter om te kunnen denken: er volgen veel voorbeelden van hoe gedrag van kinderen te interpreteren door er anders naar te kijken. En praktische adviezen wat in welke situatie
te doen.      

‘De kern van bijna alle opvoedtips is het voorleven van gewenst gedrag.’

Voorbereide omgeving

Dat het niet alleen om de opvoeder gaat, maar ook om de omgeving, blijkt uit de tips om van je hele huis een voorbereide omgeving te maken. Wie zelfstandige kinderen wil, moet, behalve begeleiden, ook een omgeving inrichten waarin ze zich zelfstandig kunnen gedragen. Hoewel het doel van de auteurs niet is om van je huis een montessoriklas te maken, volgen er wel twintig pagina’s aan tips: van hal tot badkamer en alles passend bij de ontwikkelingsfase van het kind. Sommige tips inspirerend (een eigen plank in de koelkast), sommige voor de hand liggend (een nacht-lampje bij het bed), andere vrijwel onhaalbaar (een klein atelier of houtwerkschuurtje in de tuin).
De tips voor activiteiten met je kind (hoofdstuk vijf en bijlage), doen ook wat schools aan. Er wordt gesproken over kosmisch onderwijs, schrijven, letters, het decimale stelsel en een drie perioden lesje. En over koken en handenarbeid. De 35 pagina’s tellende activiteitenlijst in de bijlage is geordend op thema, maar doet ook denken aan een leerlijn die scholen hanteren. 

Teveel bemoeien

Het interessantste deel van het boek geeft opvoedtips voor zaken waar ouders thuis vaak tegen aan lopen, van zindelijkheid, grenzen stellen tot en met praten over seks. Interessant de inzichten van de auteurs, hoe zij dit soort onderwerpen zouden aanpakken, maar het zijn veelal ook gewoon handvatten voor alle ouders, montessoriopvoeding of niet. Dat geldt ook voor tips over de voorbereiding van de volwassene zelf – de auteurs verwachten nogal wat van hen. Kern ervan: het voorleven van gewenst gedrag, het delen van eigen ervaringen en het ruimte bieden aan het kind om zelfstandig en verantwoordelijk gedrag te vertonen. Het credo van Uzodike en Davies: ‘Bemoei je er zo min mogelijk mee, maar wel zo veel als nodig is.’
Opvoeden is normatief en het opvoedingsideaal in Het Montessori kind wordt ingevuld met de montessoriopvoeding: ‘Dan denk je dus dat je goed terecht bent gekomen, maar begint het nu pas tot je door te dringen dat je ook baat zou hebben gehad bij een montessoriopvoeding.’(p.13). En ze voeren hun ideaal ook nogal ver door: ze willen dat je opvoedt tot ‘kinderen die respectvol zijn voor zichzelf, de anderen en onze planeet’, tot ‘zelfbewuste volwassenen, die intrinsiek gemotiveerd zijn om wereldburgers te worden’. Dit klinkt paradoxaal genoeg niet als ruimte laten en zelfemancipatie, maar als een strak vormingsideaal van ouders die alles willen beheersen. Daarmee suggereren de auteurs ook dat er bij montessori maar één weg naar Rome zou leiden bij het opvoeden van kinderen. 

Cherry-picking 

Ook bij een deel van de theoretische achtergronden in het boek, kunnen vraagtekens geplaatst worden. Bijvoorbeeld daar waar het gaat over gevoelige perioden die een kind doormaakt, zoals een voor leren lezen. Montessori schrijft zelf nergens over zo’n periode voor lezen, waarin binnen een bepaalde tijd de vaardigheid lezen verworven zou moeten worden – zoals de auteurs stellen. Hedendaagse inzichten geven aan dat lezen een culturele vaardigheid is waarvoor het brein niet van nature geschikt is.1 Leren lezen is juist een proces van instructie en veel oefenen, waarbij de kwaliteit van de leraar doorslaggevend is.2 Ook de tips over het niet gebruiken van woorden bij jonge kinderen, omdat ze dan beter zouden leren (p. 59), zijn een hardnekkige mythe (ook al eerder gebezigd door de auteurs). Iedereen weet hoe meer ouders met hun kinderen praten, hoe sneller hun woordenschat toeneemt en des te beter hun leerprestaties zijn.3
De bronvermelding in het boek laat ook te wensen over. Zo wordt er geschermd met onderzoek dat zou aantonen dat kinderen die betrokken zijn bij hun eigen leerproces, meer kans maken om zich te ontwikkelen tot zelfstandige, zelfsturende personen die levenslang willen leren (p.45). Een nogal boude bewering – wetenschappers zullen het zo stelling niet brengen, maar ook nergens in het boek wordt duidelijk welk onderzoek het betreft. Hetzelfde geldt voor de claim over onderzoek naar kinderen die controle hebben over hun dag (p.122), wat tot betere cognitieve en psychosociale resultaten zou leiden. Daarentegen wordt wel overvloedig verwezen naar bronnen met een montessori oriëntatie. Waarmee de auteurs dus aan ‘cherry picking’ doen: ze kiezen bronnen die bij hun verhaal passen en laten andere inzichten buiten beschouwing. Een kritischer analyse zou leerzamer zijn geweest.  

Bronnen:
1. Dehaene, S. (2009). Reading in the brain. The new science of how we read. New York: Viking.
2. Allington, R.L. & Johnston, P.H. (2002). Reading to learn: lessons from exemplary fourth-grade classrooms. New York: Guilford Press.
3. Hart, B., & Risley, T. (1995). Meaningful differences in the everyday experience of young American children. Baltimore: Brookes.